Laden...

Wetgevingsadvies 2024

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRaad voor de rechtspraak > Wetgevingsadvies > Wetgevingsadvies 2024


 Wetgevingsadvies 2024

>Alles uitklappen
  • 2024/35 Advies wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3 (30 oktober 2024) (pdf, 264,2 KB)

    Naar aanleiding van het Kerstarrest van december 2021 zijn de Wet rechtsherstel box 3 (voor de jaren 2017-2022) en de Overbruggingswet box 3 (voor de jaren 2023 en verder) ingevoerd om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met het oordeel van de Hoge Raad. In diverse arresten van 6 juni, 14 juni en 2 augustus 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verdragsschending die in het Kerstarrest was geconstateerd niet voldoende is weggenomen door voornoemde herstelwetgeving.

    Met dit wetsvoorstel wordt de heffing in box 3 in overeenstemming gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad uit 2024. Belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan het forfaitaire rendement krijgen de gelegenheid om dit werkelijk lager werkelijk rendement aannemelijk te maken. In dat geval moet de belasting worden verminderd zodat alleen belasting wordt geheven over het werkelijke rendement. Daartoe wordt een tegenbewijsregeling in box 3 geïntroduceerd.
    In het advies wordt gewezen op de conflictgevoeligheid van de regeling en op de onduidelijkheid over en voor de doelgroepen, zoals de mensen die al dan niet een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan en de samenloop van dit voorstel met de massaal-bezwaar-plus-aanwijzing.

  • 2024/34 Advies Eerste aanvullingswet (pdf, 753,2 KB)

    Samenvatting:
    Eerder adviseerde de Raad al over de Vaststellingswetten met de boeken 1-6 en later de boeken 7 en 8 Sv.  Deze eerste aanvullingswet strekt er toe noodzakelijke wijzigingen en aanvullingen aan te brengen in de teksten van de twee vaststellingswetten. Daarmee gaan ook enkele wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en van de Gratiewet gepaard.

    Het Wetsvoorstel bevat de volgende 12 inhoudelijke onderwerpen:

    1. Regeling van procesafspraken;
    2. Strafvorderlijke gegevensverwerking;
    3. Aanpassingen van bepalingen over het onderzoek met betrekking tot het lichaam;
    4. Verbetering van de regeling van de buitengerechtelijke afdoening;
    5. Aanpassing van enkele onderdelen van de deskundigenregeling;
    6. Strafvordering op zee en in de lucht;
    7. Herstructurering van (bijzondere) voorwaarden en het toezicht op de naleving daarvan;
    8. Vormgeving van het vernietigen van gegevens als strafrechtelijke maatregel;
    9. Aanpassing van artikel 1.1.1 (strafvorderlijk legaliteitsbeginsel) in verband met de doorwerking van internationaal recht;
    10. Aanpassing van de regels met betrekking tot het bewaren van sporendragers;
    11. Introductie van een nieuwe heimelijke bevoegdheid tot het inloggen met rechtmatig verkregen gegevens op een elders aanwezig geautomatiseerd werk; en
    12. Regels over het verstrekken van niet-strafbare gegevens na inbeslagneming.

    Daarnaast bevat de consultatiebrief het verzoek in te gaan op het voornemen om enkele wijzigingen aan te brengen in de regeling van het spreekrecht. Daarbij gaat het om het introduceren van een hardheidsclausule en het verruimen van de gevallen waarin het spreekrecht kan worden uitgeoefend met de strafbare feiten waarvoor een verschijningsplicht van verdachten (artikel 258a Sv) geldt.

    Twee aandachtspunten zijn:

    - Het is te vroeg voor een wettelijke regeling voor procesafspraken. Er is meer tijd nodig om praktijkervaring op te doen (§ 1.1)

    - In de bezwaarschriftprocedure tegen de omzetting van de strafbeschikking kan de rechter niets doen als blijkt dat de onderliggende veroordeling niet juist is. Daar is een 'escape' nodig, zoals in de rechterlijke omzettingsprocedure, waarin de rechter kan oordelen dat de schuldvaststelling ontoereikend is. (§ 4.5)

  • Dit wetsvoorstel betreft implementatiewetgeving. De betreffende Verordening schrijft onder andere voor dat bevoegde nationale autoriteiten passende maatregelen moeten kunnen nemen om geregistreerde domeinnamen die in strijd zijn met de bescherming van geografische aanduidingen ontoegankelijk te maken. Ook moeten de bevoegde nationale autoriteiten maatregelen nemen om strijdig gebruik via online-interfaces, te voorkomen of te beëindigen.
    Er wordt in het wetsvoorstel een bevoegdheid tot het opleggen van een zelfstandige last geïntroduceerd als bestuursrechtelijke bevoegdheid van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (hierna: LVVN). Voorgesteld wordt om de inzet van de bevoegdheid van het opleggen van een zelfstandige last afhankelijk te stellen van een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris straf. Tevens wordt voorgesteld dat tegen de beslissing van de rechter-commissaris, voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor de minister van LVVN binnen veertien dagen beroep open staat bij de rechtbank, sector strafrecht. Na oplegging van de voorgestelde zelfstandige last staat voor belanghebbenden bezwaar bij de minister van LVVN en beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven open.

    Ten aanzien van de regeling van de rechtsbescherming met betrekking tot de zelfstandige last betreft adviseert de Raad in lijn met zijn op 17 oktober 2018 uitgebrachte advies (pdf, 459 KB) inzake het wetsvoorstel uitvoeringswet Verordening samenwerking consumentenbescherming. Samengevat: een strafrechtelijk voortraject is niet nodig noch wenselijk, geadviseerd wordt alleen bestuursrechtelijke rechtsbescherming te bieden. 


  • 2024/32 Advies Regeling verplicht elektronisch procederen inzake conservatoir beslag (3 oktober 2024) (pdf, 250,6 KB)

    Eind 2018 heeft de Raad het Basisplan digitalisering civiel recht en bestuursrecht vastgesteld (hierna: het basisplan).[1] Het doel van het basisplan is het realiseren van de digitale toegankelijkheid van de Rechtspraak voor procespartijen en procesvertegenwoordigers. Sinds 1 juli jl. bepaalt artikel 33, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een verplichting tot elektronisch procederen kan worden ingevoerd. Deze wijziging maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur een grondslag te bieden om elektronisch procederen bij ministeriële regeling te kunnen verplichten. Deze regeling is de eerste ministeriële regeling op basis van de grondslag uit voornoemd artikel.

    De regeling verplicht advocaten om langs elektronische weg te procederen in verzoekschriftprocedures bij de voorzieningenrechter inzake conservatoir beslag. Dit betekent dat advocaten verzoeken, mededelingen en verzoekschriften in conservatoir beslagprocedures voortaan moeten indienen in een digitaal systeem voor uitwisseling van stukken en berichten. Ook de daaropvolgende communicatie en uitwisseling van stukken met de voorzieningenrechter vindt verplicht plaats via dat digitale systeem. De Raad onderschrijft het belang van de regeling en heeft twee aanvullende opmerkingen.

  • 2024/31 Advies Overgang van onderneming in faillissement en Regeling overgang van onderneming in faillissement (3 oktober 2024) (pdf, 493,4 KB)

    Met het Wetsvoorstel en de Regeling wordt beoogd de positie van werknemers in faillissement te verbeteren, met name in geval van een overgang van een onderneming (doorstart) in faillissement.

    Voorgesteld wordt dat werknemers die ten tijde van de faillietverklaring in dienst zijn bij de gefailleerde werkgever, op het moment van de overgang van de onderneming in principe onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst komen bij degene die de onderneming in het faillissement overneemt en voortzet (hierna: de 'verkrijger'). Verder bevat het Wetsvoorstel een regeling van het recht van de ondernemingsraad (hierna: de 'OR') om advies uit te brengen over een voorgenomen overgang van onderneming in faillissement en een regeling rond het concurrentiebeding in faillissement.

    Voor kleinere ondernemingen (minder dan twintig werknemers) gelden de nieuwe regels voorlopig alleen facultatief.

    In de Regeling zijn de selectiemethoden vastgelegd op basis waarvan bepaald wordt in welke volgorde werknemers door de verkrijger een arbeidsovereenkomst aangeboden krijgen. Ook is hierin bepaald welke schulden van de werkgever niet mee overgaan.

    De Raad heeft begrip voor de wens van de wetgever om de regels die gelden met betrekking tot de positie van werknemers in faillissement meer in lijn te brengen met de positie van werknemers buiten een faillissement in het geval er sprake is van een overgang van de onderneming in faillissement.

    Wel heeft de Raad, gelet op de gesignaleerde onduidelijkheden met betrekking tot het toepassingsbereik van het Wetsvoorstel, twijfel of het doel van het Wetsvoorstel met de voorgestelde regeling wordt bereikt. De vrees bestaat dat het Wetsvoorstel de verkoop vanuit faillissement van (onderdelen van) een onderneming zal ontmoedigen, dan wel de te realiseren waarde zal verlagen, hetgeen niet in het belang van de werknemers en de schuldeisers zou zijn.

    Het Wetsvoorstel legt enkele meer uitvoerende taken bij de rechter-commissaris neer, die onder de Faillissementswet (hierna: 'Fw') bij de curator zijn belegd. Daarmee is de voorgestelde rolverdeling tussen de curator en de rechter-commissaris niet verenigbaar met de rolverdeling in de huidige Faillissementswet. Op grond van de huidige Faillissementswet is de curator de uitvoerder en de rechter-commissaris de toezichthouder, waarbij de curator voor bepaalde handelingen toestemming moet hebben van de rechter-commissaris (waaronder in de meeste doorstarts). In de praktijk is het nu zo dat de curator een biedingsprocedure uitschrijft en/of onderhandelt met potentiële kopers. De rechter-commissaris krijgt, meestal zodra de curator al overeenstemming heeft bereikt, de vraag van de curator goedkeuring te verlenen. De curator adviseert de rechter-commissaris over de beoogde transactie en beargumenteert of de beoogde transactie wat hem betreft het beste is voor de boedel, al dan niet voorzien van relevantie informatie en stukken, zoals taxatierapporten, over te nemen contracten en of en hoeveel werknemers een arbeidsovereenkomst aan zal worden geboden. In het Wetsvoorstel is het de bedoeling dat de rechter-commissaris rechtstreeks informatie krijgt (over bepaalde aspecten van de transactie: onder andere bedrijfseconomische omstandigheden / in/afspiegeling) van de verkrijger, informatie opvraagt bij de verkrijger en onderzoek doet naar vraag of sprake is van bedrijfseconomische omstandigheden die leiden tot verlies van arbeidsplaatsen. De Raad is van mening dat deze uitvoerende taken niet bij de toezichthoudende rol van de rechter-commissaris passen, maar bij de curator. De Raad acht het onwenselijk om af te wijken van de in de huidige Faillissementswet vastgelegde taakverdeling tussen de curator en de rechter-commissaris en adviseert om de huidige rolverdeling te handhaven.

    Wat betreft doel en uitvoering van de rechterlijke toetsing door de kantonrechter is de Raad van mening dat de toelichting nog onvoldoende houvast biedt. Ook heeft de Raad vraagtekens bij de haalbaarheid van de behandeltermijn van het verzoek aan de kantonrechter van de werknemer aan wie geen aanbod is gedaan tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:666b, zesde lid, BW (nieuw). Hoewel het uitgangspunt van een snelle afhandeling van dergelijke verzoeken wordt onderschreven, bestaat de verwachting dat die termijn in de praktijk niet haalbaar zal zijn.

    Hoewel de Raad het algemene uitgangspunt hanteert van de wenselijkheid van rechtspraak in twee feitelijke instanties, kan de Raad in de specifieke context van dit wetsvoorstel begrip opbrengen voor het voorstel dat er geen hoger beroep open staat tegen de beslissing tot toestemming voor de voorgenomen verkoop. Op korte termijn zekerheid verkrijgen is immers van groot belang voor de verkrijger en de werknemers.

    De Raad vraagt aandacht voor de omvang en positie van kleine ondernemingen. De voorgestelde omvang van twintig werknemers roept vragen op en zou nader toegelicht dienen te worden. Het is voorts niet helemaal helder waar een kleine onderneming precies aan dient te voldoen. Er lijkt uitzondering op uitzondering te worden gemaakt, hetgeen de regelgeving op dit onderdeel onduidelijk maakt. Het is de vraag of de regeling niet teveel onduidelijkheden bevat, terwijl juist bij een onderneming met minder dan twintig werknemers snel in kaart kan worden gebracht welke werknemers tot welke groep(en) behoren.

    De Raad voor de rechtspraak onderkent het belang van het Wetsvoorstel en van de Regeling. Het Wetsvoorstel stuit in zijn huidige vorm echter op een tweetal wezenlijke bezwaren, namelijk het onduidelijke toepassingsbereik van het Wetsvoorstel en de voorgestelde - moeilijk met de huidige Faillissementswet verenigbare - rol van de rechter-commissaris. De Raad voor de rechtspraak vraagt u om het Wetsvoorstel op deze twee punten te heroverwegen en om de overige in dit advies genoemde onderdelen te verduidelijken en aan te passen.

  • Het Wetsvoorstel heeft tot doel de regels te vereenvoudigen voor het verkrijgen van de instemming als het gaat om verduurzaming van complexen (tien of meer woonruimten in een bouwkundige eenheid). Hiervoor wordt de rol van de huurdersvertegenwoordiging belangrijker.
    Bij het initiatiefrecht zal een huurder als gevolg van het Wetsvoorstel ook een initiatief kunnen nemen voor moderne maatregelen, zoals de plaatsing van een warmtepomp. Ook leidt het Wetsvoorstel tot een collectief initiatiefrecht: een initiatief van een groep huurders kan dan leiden tot verduurzaming van een gehele flat. De Raad voor de rechtspraak heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen het Wetsvoorstel, maar geeft in overweging om het Wetsvoorstel op de in dit advies genoemde onder.
  • 2024/29 Advies Energiebesluit (pdf, 187,9 KB)

    Het concept Energiebesluit betreft de nadere uitwerking van de verschillende delegatiegrondslagen in het wetsvoorstel voor de Energiewet. Het wetsvoorstel voor de Energiewet is op 4 juni 2024 aangenomen door de Tweede Kamer en ligt thans bij de Eerste Kamer ter besluitvorming. Het doel van het wetsvoorstel voor de Energiewet is om een toegankelijk, geactualiseerd en toekomstgericht ordeningskader te bieden voor het transport en de levering van zowel elektriciteit als gas. De Raad heeft op 3 februari 2022 advies (pdf, 0 B)uitgebracht over dit wetsvoorstel.

    De Raad brengt een blanco advies uit betreffende het concept Energiebesluit. 

  • 2024/28 Advies ontwerpbesluit basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (pdf, 241,2 KB)

    Het wetsvoorstel introduceert een verplichte publieke verzekering tegen het risico op inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen. Verzekerd worden: natuurlijke personen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt en die als ondernemer winst uit onderneming genieten in de zin van de Wet inkomensbelasting 2001. De regeling wordt uitgevoerd door de UWV. Met de premieheffing- en inning wordt de Belastingdienst belast. 

    De invulling en uitvoering van deze verzekering is duaal. De zelfstandige is van rechtswege publiek verzekerd. Indien de zelfstandige een andere verzekeringsbehoefte heeft, kan dit onder de in Wetsvoorstel gestelde voorwaarden privaat worden ingevuld. Deze zogenoemde opt-out dient door de verzekeraar aangevraagd te worden bij het UWV.

    Indien de publiek verzekerde het niet eens is met een besluit van UWV dan dient de verzekerde bezwaar te maken bij de UWV. Indien de verzekerde het niet eens is met de beslissing van de UWV op het bezwaar dan staat beroep open bij de rechtbanken en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Voor besluiten inzake de premie-inning of -heffing door de Belastingdienst geldt dat na een bezwaarprocedure bij de Belastingdienst, beroep openstaat bij de rechtbanken, hoger beroep plaatsvindt bij de gerechtshoven, en cassatie mogelijk is bij de Hoge Raad. De private verzekeringsovereenkomst tussen de zelfstandige en de private verzekeraar valt bij juridische procedures onder de civiele rechter.

    De Raad merkt op dat de in het wetsvoorstel opgenomen grondslag rechtsonzekerheid voor de verzekerde met zich kan brengen en vraag daarnaast verheldering over een aantal begrippen. Tevens wordt erop gewezen dat de in het wetsvoorstel opgenomen keuzemogelijkheid voor een private verzekering kan leiden tot gecompliceerde 3-partijengeschillen.

  • 2024/27 Advies wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen (pdf, 237,7 KB)

    De Sanctiewet 1977 is thans de schakel tussen internationale verplichtingen en afspraken en nationale uitvoering. Deze wet is het afgelopen decennium slecht beperkt gewijzigd terwijl de omvang en complexiteit van internationale sanctiemaatregelen sterk is toegenomen. Sanctiemaatregelen worden nu alleen strafrechtelijk gehandhaafd. De sanctiewet 197 voorziet niet in bestuursrechtelijke handhaving van materieelrechtelijke schendingen van sanctiemaatregelen. Wel is er bestuursrechtelijk toezicht en handhaving op de administratieve organisatie en interne controle van een specifieke lijst van financiële instellingen.
    Om de ontstane problemen op te lossen bevat het wetsvoorstel een aantal oplossingen. Zo wordt voorgesteld de mogelijkheden om informatie uit te wisselen te verbeteren, bestuursrechtelijke handhaving te introduceren, evenals een regeling voor het beheer van (langdurig) bevroren tegoeden en de mogelijkheid om in bepaalde openbare registers een aantekening te plaatsen bij een relatie met gesanctioneerde personen of entiteiten.
    De Raad vraag aandacht voor het legaliteitsbeginsel en de rechtszekerheid in geval er met spoed een ministeriële regeling wordt opgesteld. Verder acht de Raad het passender om toezichthouders en bestuursorganen die van de instrumenten in het wetvoorstel gebruik kunnen maken, bij wet in formele zin aan te wijzen en niet zoals voorgesteld in een nader besluit of regeling. Dit vanwege de verstrekkende bevoegdheden die de toezichthouders en bestuursorganen krijgen. Tot slot adviseert de Raad om de bestuursrechtelijke rechtsbescherming in de wet internationale sanctiemaatregelen op dezelfde wijze vorm te geven als in de Sanctiewet 1977. Dat wil zeggen beroep in eerste aanleg bij de rechtbank Rotterdam en hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 2024/26 Advies ontwerpbesluit procedurele versnellingen elektriciteitsprojecten (pdf, 194,1 KB)

    De Raad heeft op 5 april 2023 een advies uitgebracht over het wetvoorstel Wet versterking regie volkshuisvesting. Met dat wetsvoorstel wordt onder meer een grondslag opgenomen in de Omgevingswet (nieuw artikel  16.87a) om bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) tijdelijk besluiten voor categorieën van projecten te kunnen aanwijzen, waarvan de versnelde uitvoering gewenst is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. In dat kader kan de huidige rechtsbescherming in twee instanties (bij de rechtbank en vervolgens bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRvS)) worden vervangen door beroep in één instantie bij de AbRvS. Op 8 mei 2024 een advies uitgebracht over het Besluit versterking regie volkshuisvesting en de Regeling versterking regie volkshuisvesting waarin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het voorgestelde artikel 16.87a van de Omgevingswet.

    Met het thans ter advisering voorliggend Besluit wordt voorzien in een nieuw artikel 10.26g Omgevingsbesluit waardoor ook voor besluiten voor elektriciteitsprojecten vanaf 25kV een snellere beroepsprocedure wordt gerealiseerd op basis van het voorgestelde artikel 16.87a van de Omgevingswet. Ook hier wordt rechtspraak in twee instanties vervangen door beroep in één instantie bij de AbRvS. Met deze stap wordt beoogd een versnelling in de uitbreiding van het stroomnet te bewerkstelligen.

    De Raad benadrukt wederom dat hij het maatschappelijk belang ziet van snelle besluitvorming voor dit soort elektriciteitsprojecten, maar wijst in dit verband wederom op het belang van het uitgangspunt van rechtspraak in twee instanties. Immers, ook in de hier betreffende gevallen is een deugdelijke rechtsbescherming geboden en is het moeilijk uit te leggen waarom een burger voor minder zwaarwegende maatschappelijke belangen wel in twee instanties mag procederen. In algemene zin merkt de Raad met nadruk op dat voorkomen moet worden dat bij herhaling in amvb’s toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het voorgestelde artikel 16.87a van de Omgevingswet, waardoor het uitgangspunt van rechtspraak in twee feitelijke instanties steeds verder wordt uitgehold. Geadviseerd wordt hier oog voor te houden en telkens expliciet aandacht te besteden aan een deugdelijke onderbouwing mocht er bij uitzondering van het uitgangspunt worden afgeweken.


  • De wijzigingen in het wetsvoorstel hebben tot doel de waarborgfunctie van de Algemene wet bestuursrecht te versterken. Het wetsvoorstel bevat daartoe verschillende voorstellen die beogen de dienstverlening door de overheid te verbeteren, het maatwerk en de menselijke maat in het bestuursrecht te versterken en laagdrempelige geschilbeslechting te bevorderen. Het wetsvoorstel beoogt met deze voorstellen bij te dragen aan een overheid die betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig is

    Net als bij de preconsultatie (april 2023) over dit wetsvoorstel volstaat de Raad met het opnemen van de adviezen van de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, het Landelijk Overleg Belastingrechtspraak gerechtshoven en het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht als bijlagen. Op deze wijze kan kennis worden genomen van de inzichten die binnen het betreffende rechtspraakveld over dit onderwerp bestaan, hetgeen het besluitvormingsproces over dit onderwerp volgens de Raad ten goede kan komen. In de aanbiedingsbrief van de Raad is een gezamenlijke werklastparagraaf opgenomen. De verwachte werklastgevolgen zijn zeer aanzienlijk. 

  • Het wetsvoorstel voorziet in een tegemoetkoming voor de schuldenaren van wie verzoeken om medewerking te verlenen aan een minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (hierna: 'MSNP-verzoeken') door de Belastingdienst − al dan niet namens de directeur van de Dienst Toeslagen – ten onrechte zijn afgewezen. 
    De Raad erkent het maatschappelijk belang van een tegemoetkoming voor schuldenaren wiens verzoeken om medewerking te verlenen aan een MSNP-traject door de Belastingdienst ten onrechte zijn afgewezen. De Raad heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen het wetsvoorstel, maar adviseert om het wetsvoorstel en de toelichting nog op een aantal punten aan te passen en te verduidelijken.
  • 2024/23 Advies wetsvoorstel Personeelsbehoud bij crisis (pdf, 346,2 KB)

    Het Wetsvoorstel beoogt een wettelijke regeling te creëren die bedrijven en hun werknemers ondersteunt in het behouden van banen in een crisis die buiten het ondernemersrisico ligt. 

    Voor werkgevers biedt het Wetsvoorstel daarmee meer interne wendbaarheid en flexibiliteit, wat kan bijdragen aan het behoud van levensvatbare bedrijven die zonder de steun als gevolg van een crisis mogelijk kennis en expertise van werknemers verloren zien gaan. 

    Voor werknemers geldt dat het Wetsvoorstel de kans vergroot dat zij ondanks een crisis hun baan kunnen behouden en dat hun inkomen grotendeels behouden blijft. Dit kan tevens bijdragen aan het welzijn van de werknemers en het verminderen van potentiële maatschappelijke onrust als gevolg van het bestaan van een grote crisis, aldus de Memorie van Toelichting (MvT) 

    Het Wetsvoorstel biedt enkele instrumenten die de werkgever onder voorwaarden kan inzetten.  

    De Raad erkent het belang van een opschaalbare regeling die voorziet in een tijdelijke loonondersteuning bij crises.

    De Raad heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen het wetsvoorstel, maar adviseert om het wetsvoorstel en de toelichting nog op een aantal punten aan te passen en te verduidelijken.

  • Op 10 april 2024 heeft in de Tweede Kamer de plenaire behandeling plaatsgevonden van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de Raad van State e.a. i.v.m. enkele wijzigingen in het belang van integere, onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak (het ‘Greco-wetsvoorstel’). Tijdens en na dit debat zijn voor de Rechtspraak relevante amendementen ingediend, waarover de Tweede Kamer nog moet stemmen. Gelet op het principiële karakter van de ingediende amendementen en de grote impact die deze amendementen kunnen hebben op de rechterlijke organisatie en op de (rechts)positie van rechters, hecht de Raad er aan om in dit stadium aanvullend advies uit te brengen over deze amendementen.

    Het advies bevat een reactie van de Raad voor de rechtspraak op de volgende amendementen:
    • amendement van het lid Helder over incompatibiliteit van het rechterschap en het lidmaatschap van provinciale staten en de gemeenteraad (36 243-8) en amendement van het lid Vondeling over incompatibiliteit van het rechterschap en het lidmaatschap van provinciale staten, de gemeenteraad en de waterschappen (36 243-9);
    • amendement van de leden Sneller en Van Nispen over een wettelijke regeling voor een code zaakstoedeling (36 243-10);
    • amendement van de leden Sneller en Van Vroonhoven over een meerderheid van ambtenaren met rechtspraak belast in de Raad voor de Rechtspraak (36 243-12);
    • gewijzigd amendement van het lid Van Nispen over het uitbreiden van de financiële belangenregeling naar de fiscale partners van rechterlijke ambtenaren (36 243-20);
    • amendement van het lid Van Vroonhoven over rechterlijke ambtenaren met onbezoldigd buitengewoon verlof uitzonderen van de incompatibiliteit (36 243-21).
  • Op dit moment beschouwen de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het thema algoritmen in de Awb nog onvoldoende uitgekristalliseerd om te beslissen al dan niet wetgevend op te treden (bijvoorbeeld door het op te nemen in de Awb). Met het oog op de verdere gedachtenvorming over dit onderwerp worden uitvoeringsinstanties, decentrale overheden, de rechtspraak, andere belanghebbenden en belangstellenden uitgenodigd op het voorgaande te reflecteren.

    Met betrekking tot de uitgezette vragen in het Reflectiedocument, kiest de Raad in deze reactie ervoor om enkel in te gaan op de vragen 1 en 2, bezien vanuit het perspectief van de bestuursrechter. De Raad vraagt in deze reactie aandacht voor de positie van de bestuursrechter in de Awb bij de toetsing van algoritmische besluiten. Verduidelijking of aanpassing van enkele bepalingen in de Awb kan de bestuursrechter helpen om algoritmische besluiten ten gronde te toetsen, waardoor de rechtsbescherming bij algoritmische besluitvorming beter kan worden gewaarborgd. Hiervoor wordt in de reactie ingegaan op een aantal punten:

    • Rechtsbescherming door transparantie
    • Rechtsbescherming door ambtshalve toetsing
    • Rechtsbescherming door een vangnetbepaling
    • Rechtsbescherming door inzet van deskundigen
    • Rechtsbescherming door herijking van definities
  • Het wetsvoorstel kent schorsende werking toe aan het beroep in eerste aanleg in zaken waar de aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (Dublinzaken). De Raad brengt een inhoudelijk blanco advies uit en maakt enkele opmerkingen over de werklast.


  • Met het wetsvoorstel wordt de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen in de inkomstenbelasting ('box 3') aangepast. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om in box 3 inkomstenbelasting te heffen op basis van het werkelijk behaalde rendement van vermogen in plaats van heffing op forfaitaire basis.
    De belasting wordt als hoofdregel vormgegeven als een vermogensaanwasbelasting. Het stelsel beoogt het totale (werkelijke) rendement van vermogen in de heffing te betrekken. Daarbij wordt jaarlijks belasting geheven over de reguliere voordelen uit vermogen (zoals rente, dividend, huur en pacht minus kosten) en de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen in het betreffende jaar (zoals koerswinst of koersverlies over aandelen, minus kosten).
    Voor onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en startende ondernemingen geldt als uitzondering op de hoofdregel een vermogenswinstbelasting. Ook voor deze vermogensbestanddelen wordt het totale werkelijke rendement belast. De waardeontwikkeling wordt in veel gevallen belast als deze is gerealiseerd, bijvoorbeeld bij verkoop van het vermogensbestanddeel.
    De Raad heeft kennis genomen van uw brief van 15 april 2024 (Brief SvF box 3 150424) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer betreffende: Toekomstig stelsel box 3 en voorbereidingen arrest Hoge Raad. Uit die brief blijkt dat het thans bij de Raad ter advisering voorliggende wetsvoorstel nog zal worden aangepast. Ook blijkt uit deze brief dat de uitvoeringstoets van de Belastingdienst op dit moment slechts een voorlopig beeld laat zien. De Raad gaat er van uit dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om (zonodig) over de wijzigingen in het Wetsvoorstel en de eventueel daaruit voortvloeiende gevolgen voor de werklast voor de Rechtspraak, te adviseren.

    Omdat de vormgeving van de heffing van inkomstenbelasting over inkomsten uit sparen en beleggen een politieke keuze betreft, zal de Raad hier niet op ingaan. Wel is de Raad van mening dat het voorgestelde stelsel in de uitvoering aanzienlijk complexer is dan het huidige stelsel. Voor de Rechtspraak heeft dit wetsvoorstel naar verwachting aanzienlijke gevolgen.

  • De Dataverordening heeft tot doel om geharmoniseerde regels voor een eerlijke toegang tot en eerlijk gebruik van gegevens vast te stellen. De verordening heeft zowel betrekking op persoonsgegevens als niet-persoonsgebonden gegevens. In het Wetsvoorstel wordt een aantal bevoegde autoriteiten aangewezen en wordt voorzien in het toezicht en de handhaving van de verordening. Uit artikel 8 van het wetsvoorstel volgt dat beroepen tegen besluiten van de ACM en de AP worden geconcentreerd bij de rechtbank Rotterdam en de hoger beroepen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

    Wat betreft de besluiten van de AP (waarvoor de reguliere rechtsbescherming geldt: rechtbanken en RvSt) wordt geadviseerd om geen bijzondere bestuursrechter aan te wijzen. Voor deze beroepen is geen specifieke deskundigheid nodig en deze keuze zou leiden tot twee verschillende beroepsgangen voor besluiten van de AP hetgeen ongewenst is. In het wetsvoorstel Uitvoeringswet Digitale dienstenverordening is ook gekozen voor de reguliere rechtsbescherming voor de besluiten van de AP naast de aanwijzing van een bijzondere bestuursrechter voor de besluiten van de ACM. De Raad kan zich vinden in concentratie bij de rechtbank Rotterdam ten aanzien van beroepen betreffende besluiten van de ACM.
    Met betrekking tot privacy geeft de Raad aan dat de rolzuiverheid in het geding kan komen wanneer de aanbieder en de gegevenshouder in de praktijk dezelfde partij zijn. 

  • Het Besluit en de Regeling geven nader invulling aan het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting. Over dit wetsvoorstel is eerder door de Raad voor de rechtspraak geadviseerd (advies (pdf, 228,7 KB)). Onderdeel van het wetsvoorstel is de introductie van een versnelde procedure in eerste en enige aanleg bij de Raad van State voor grote woningbouwprojecten. Voor de betreffende besluiten komt de eerste aanleg bij de rechtbanken te vervallen.
    Het Besluit wijzigt het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 en het Omgevingsbesluit. De Regeling bevat een nadere uitwerking van de regels betreffend urgent woningzoekenden en wijzigt de Omgevingsregeling en de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

    De Raad vraagt in zijn advies nogmaals aandacht voor het door de Rechtspraak gehanteerde uitgangspunt van rechtspraak in twee feitelijke instanties en vraagt zich daarbij af of de beoogde versnelling door het schrappen van één feitelijke instantie, gerealiseerd zal worden. Daarnaast vraagt de Raad aandacht voor twee inhoudelijke punten (een ruime formulering en bewijslast) betreffende de concept Regeling. 

  • Dit Besluit regelt dat in zaken betreffende curatele, bewind en mentorschap professionele wettelijke vertegenwoordigers verplicht elektronisch communiceren met de Rechtspraak. Het Besluit geeft de Raad geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Naar aanleiding van de geuite bezwaren in de internetconsultatie, wordt echter wel geadviseerd om de inwerkingtredingsdatum van deze verplichtstelling te verschuiven naar een later moment.


  • In het wetsvoorstel wordt een aantal aanscherpingen van het concurrentiebeding in artikel 7:653 BW voorgesteld. Doel daarvan is een afname van het gebruik van het aantal (niet noodzakelijke) bedingen, waarbij de vrije arbeidskeuze, de arbeidsmobiliteit en een optimale arbeidsallocatie bevorderd wordt, het in evenwicht brengen van de balans in belangen tussen werkgevers en werknemers, het bieden van meer rechtszekerheid, en het in stand houden van de mogelijkheid tot het beschermen van het bedrijfsdebiet door ondernemingen.

    In het wetsvoorstel worden de volgende maatregelen voorgesteld om het concurrentiebeding aan te scherpen: 

    • het beperken van de maximale duur van het concurrentiebeding (een concurrentiebeding kan maximaal voor de duur van één jaar effect hebben); 
    • het verplicht expliciteren van de geografische reikwijdte van het concurrentiebeding; 
    • het motiveren van het zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang voor een concurrentiebeding bij alle contracten, dus ook contracten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan; 
    • het instellen van een verplichte door de werkgever te betalen vergoeding aan de werknemer bij een beroep op het concurrentiebeding. 
    De Raad erkent het belang dat aanvullende eisen worden gesteld voor het opnemen van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst en deelt de verwachting dat de voorgestelde wetswijziging tot minder (onnodige) concurrentiebedingen. Het opnemen van een concrete motivering voor het concurrentiebeding, de maximering van de duur en het opnemen van de geografische reikwijdte van het concurrentiebeding worden als positief beoordeeld. De Raad meent echter dat de termijnenregeling in het wetsvoorstel vereenvoudigd zou kunnen worden door onder meer te bepalen dat de werkgever een beroep op een concurrentiebeding zal moeten doen voor of bij het einde van de arbeidsovereenkomst. De Raad constateert verder dat de verplichte vergoeding, die ineens en vooruit moet worden betaald, complex is, mede als gevolg van de opgenomen uitzonderingsbepalingen en bepalingen die op verval van rechten zien. Dit zal naar verwachting tot meer en meer diverse geschilpunten en daarmee procedures leiden. De Raad verzoekt om die reden de invoering van dit onderdeel in heroverweging te nemen. 
    De Raad geeft in overweging om het wetsvoorstel alleen in te voeren voor wat betreft de vereisten die aan het beding moeten worden gesteld, dat wil zeggen de maximale duur, de geografische reikwijdte en de motivering en de regeling dat de werkgever een beroep op het beding moet doen.

  • De Regeling introduceert een nieuw hoofdstuk in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de 'Rtvi'), hoofdstuk 4a. Dit hoofdstuk bevat tijdelijke maatregelen in verband met het verlichten van capaciteitsproblemen in het gevangeniswezen. Het gaat om verruiming van de criteria voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid (wat overplaatsing naar een BBA, Beperkt Beveiligde Afdeling, mogelijk maakt) en om de introductie van een nieuw type verlof: capaciteitsverlof onder elektronisch toezicht. De ontwerp-Regeling is op 10 april gepubliceerd op verzoek van de Tweede Kamer. De Raad is niet geconsulteerd. Dit betreft een ongevraagd advies.

    In het advies wordt gewaarschuwd voor het gevaar van denaturering van vonnissen als de minister te veel ruimte neemt in de executiefase. Ook wordt gewezen op het risico van rechtsongelijkheid, omdat de maatregelen niet voor alle gedetineerden gelden, maar alleen voor de door de Minister aangewezen P.I.'s. Er worden kritische opmerkingen gemaakt over het capaciteitsverlof en er wordt gewezen op alternatieve oplossingen voor de langere termijn (zoals invoering van elektronische detentie als hoofdstraf en afschaffing van het taakstrafverbod). 


  • Deze AMvB voorziet in het weglaten van de persoonsgegevens van slachtoffers in het dossier, tenzij deze gegevens van belang zijn voor een beslissing van de rechter.

    In het advies van de Raad wordt benadrukt dat er een goed werkproces moet komen dat garandeert dat het OM de gegevens onverwijld aan de rechter verstrekt indien hij deze tóch nodig heeft (bijvoorbeeld voor een bewijsvraag of een mogelijk gebiedsverbod). Zolang dat er niet is, zou dit Besluit niet in werking moeten treden.

    Ook wordt de vraag opgeworpen of het standaard afschermen van gegevens wel altijd in het belang is van het slachtoffer en in lijn daarmee, of de keuze niet bij het slachtoffer zelf moet liggen.

  • Het Wetsvoorstel voorziet in een klokkenluidersregeling voor de tot de rechterlijke macht behorende instanties (de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad), alsmede voor de rechterlijke instanties die belast zijn met bestuursrechtspraak (de Centrale Raad van Beroep, het College van het Beroep voor het bedrijfsleven en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State), rekening houdend met de constitutioneel gewaarborgde rechterlijke onafhankelijkheid. Daarnaast is de klokkenluidersregeling voor de rechtspraak eveneens van toepassing op de Raad voor de rechtspraak, de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: de 'P-G HR'), alsmede het openbaar ministerie. Dit vanwege de mogelijkheid van het kunnen uitfilteren van meldingen die raken aan het rechterlijk domein.

    De Raad is van oordeel dat het belangrijk is dat er voor rechterlijk ambtenaren met rechtspraak belast een externe meldinstantie voor het melden van misstanden is. De huidige uitsluiting van deze groep in de Wet bescherming klokkenluiders en de vroegere Wet huis voor de klokkenluiders, wordt daarmee ongedaan gemaakt. De Raad vindt het verder van belang dat, bij het inrichten van een externe meldinstantie voor meldingen over rechters, het bewaken van onafhankelijke rechtspraak het uitgangspunt is. De rol die in het Wetsvoorstel wordt neergelegd bij de P-G HR en de Hoge Raad is vanuit dat perspectief correct.

  • Dit wetsvoorstel dient ertoe de gefinancierde rechtsbijstand in het strafproces te verbeteren. Het gaat om drie soorten wijzigingen:
    1.           het codificeren van de huidige praktijk,
    2.           het nakomen van toezeggingen aan de Tweede Kamer op het terrein van rechtsbijstand in strafzaken, en
    3.           de correctie van regels die niet goed uitvoerbaar bleken.
     
    De Raad verwacht geen significante werklastverzwaring. Wel zijn er de nodige inhoudelijke opmerkingen, met name over de definitie van ‘kwetsbare’ verdachte en over het recht op bijstand voor minderjarigen. 

  • De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door een theoretische schatting en een praktische beoordeling. Omdat de uitvoerbaarheid van bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) onder druk staat wordt met dit wijzigingsbesluit voorgesteld om tijdelijk (drie jaar) de theoretische schatting in beginsel achterwege te laten, indien de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van een praktische beoordeling (sneller) kan worden bepaald.

    In het advies wordt gewezen op de tijdelijkheid van de regeling in relatie tot de evenredigheid en rechts(on)gelijkheid. Het feit dat er een aanzienlijk aantal procedures verwacht wordt, kan een aanwijzing zijn dat tijdelijk afbreuk wordt gedaan aan rechten en belangen van betrokkenen.

  • In het wetsvoorstel wordt een aantal in wetgeving terechtgekomen onvolkomenheden hersteld. Ook worden enkele beperkt inhoudelijke wijzigingen voorgesteld die voortvloeien uit recent tot stand gekomen wetgeving of ontwikkelingen in de rechtspraak, dan wel uit toezeggingen die aan de Tweede Kamer zijn gedaan.

    De Raad doet een aantal suggesties n.a.v. het wetsvoorstel alsook een aantal aanvullende suggesties voor aanpassing van wetgeving. Onder meer vraagt de Raad aandacht voor de bij de bestuurs- en belastingrechters al geruime tijd levende wens om de mogelijkheid om een gemachtigde te weigeren, uit te breiden en artikel 8:25 van de Awb daartoe aan te passen. Daarnaast geeft de Raad in overweging om afdeling 8.2.4 en artikel 8:57 Awb ook van toepassing te verklaren op de WAHV-procedures bij de kantonrechter, zodat de kantonrechter ook de mogelijkheid krijgt om sommige van dergelijke verkeersboete-zaken buiten de zitting af te doen. Vanwege het belang om toegang tot de rechter te verzekeren geeft de Raad voorts in overweging om de Wgbz in die zin aan te passen dat de rechter vrijstelling kan verlenen van betaling van griffierecht bij betalingsonmacht.

  • Het Besluit voorziet in de opzet en evaluatie van het eerste experiment op basis van de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging: het experiment met de nabijheidsrechter. Het experiment houdt kort gezegd in dat gedurende een periode van drie jaar bij de kantonrechter van de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West-Brabant een experimentele procedure kan worden gevoerd die op een aantal punten afwijkt van de reguliere dagvaardingsprocedure in bodemgeschillen op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het experiment ziet op vorderingen van een werknemer uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en op geldvorderingen van ten hoogste € 5.000 van een natuurlijk persoon (ook indien handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Kenmerkend voor de experimentele procedure bij de nabijheidsrechter zijn de eenvoudigere wijze waarop partijen een zaak kunnen aanbrengen, het sneller plannen van de mondelinge behandeling, het dejuridiseren van het geschil en het streven om op de mondelinge behandeling tot een minnelijke regeling te komen. Het experiment heeft een facultatief (semi-dwingend) karakter: in het experiment wordt de aanbrengende partij de keuze gelaten of gebruik wordt gemaakt van de experimentele of de reguliere procedure; de gedaagde moet in beginsel volgen, waardoor die keuze voor de gedaagde in beginsel dwingend is. Met het experiment wordt beoogd een laagdrempeligere, eenvoudigere, snellere en effectievere toegang tot de rechter te bieden. Ook heeft het experiment tot doel om te bezien of door de experimentele procedure een geschil vaker op minnelijke wijze kan worden opgelost.

    De Raad is verheugd met de in het Besluit geboden mogelijkheid om te experimenteren met een nieuwe, eenvoudigere, laagdrempeligere, snellere en effectievere procedure bij de kantonrechter. Hiermee wordt een volgende stap gezet in het experimenteren met veelbelovende innovatieve procedures en kan in de praktijk worden onderzocht hoe de procesvoering voor de burgerlijke rechter kan worden verbeterd. De Raad spreekt de hoopt uit dat het experiment met de nabijheidsrechter nuttige inzichten zal opleveren die op termijn kunnen leiden naar meer laagdrempeligheid, eenvoud, snelheid, effectiviteit en duurzame oplossingen bij gerechtelijke procedures.

    Zoals de Raad ook in eerdere adviezen heeft geconstateerd, stellen de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging en het Tijdelijk besluit experimenten rechtspleging hoge eisen aan de (mate van) uitwerking en motivering van daarop gestoelde experimenten. Als gevolg van dit wettelijke kader dienen vrijwel alle aspecten van daarop gebaseerde experimenten al in (de toelichting van) de aan deze experimenten ten grondslag liggende algemene maatregelen van bestuur expliciet en met een hoge mate van gedetailleerdheid te worden uitgewerkt. Hoewel dit de rechtszekerheid ten goede komt, levert dit ook spanning op met de bij eerdere innovatieve projecten binnen de Rechtspraak gebleken behoefte aan ruimte voor flexibiliteit tot aanpassing naar bevinden. De Raad constateert echter dat bij de vormgeving van het Besluit op een afgewogen manier met dit spanningsveld is omgegaan en de Raad meent dat hierin een voor de innovatiepraktijk werkbare balans is gevonden.

    Het Besluit is in nauwe samenwerking met de Rechtspraak tot stand gekomen. Het resultaat is een gedegen en weloverwogen algemene maatregel van bestuur dat naar verwachting werkbaar zal zijn voor de Rechtspraak. De Raad kan zich dan ook op hoofdlijnen met het Besluit verenigen, maar adviseert om het Besluit en de toelichting nog op een aantal punten aan te passen en te verduidelijken. 

  • Zoals aangekondigd in het advies van 10 mei 2023 (2023/23 (pdf, 366,8 KB)) gaat de Raad in dit aanvullende advies nader in op de werklastgevolgen voor de gerechten van het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel.

  • Het wetsvoorstel herintroduceert een inkomens- en vermogensafhankelijke bijdrage voor Wmo-voorzieningen waar nu een vast maandelijks bedrag, het abonnementstarief, geldt. Hiertoe wordt het instrumentarium van gemeenten vergroot.

    Uitgaande van de politieke wens om de bijdrage van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning weer afhankelijk te maken van de financiële draagkracht spreekt de Raad zijn waardering uit voor het streven van de wetgever naar eenvoud en helderheid en het reduceren van de uitvoeringsproblemen ten opzichte van het verleden. De Raad wijst in het advies enkele onduidelijkheden en besteed aandacht aan de gevolgen voor de rechtspraak van twee voorgestelde opties.

  • Met het wetsvoorstel wordt de Europese richtlijn duurzaamheidsrapportering geïmplementeerd. De richtlijn verplicht bepaalde ondernemingen om in hun bestuursverslag te rapporteren over duurzaamheidskwesties. Het wetsvoorstel strekt met name ter implementatie van de wijzigingen die de richtlijn brengt in de regelgeving voor accountantsorganisaties en externe accountants door het voorgeschreven assurance-onderzoek van de duurzaamheidsrapportering die moet worden verricht door de accountant.
    Een van de wijzigingen is dat accountants die bevoegd zijn assurance-onderzoek van duurzaamheidsrapportering te verrichten een aantekening krijgen in het accountantsregister. Voorgesteld wordt om de accountantskamer de bevoegdheid te geven om die aantekening (tijdelijk) door te halen. Vervolgens staat er hoger beroep open tegen een uitspraak van de accountantskamer bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
    De Raad heeft een blanco advies uitgebracht.
  • Het Wetsvoorstel bevat een regeling voor het gebruik van elektronische cognossementen voor het goederenvervoer over zee en een daarmee overeenkomende regeling voor het Combined Transport-document (hierna: CT-document). Bij het internationale vervoer van goederen over zee wordt steeds meer gebruik gemaakt van elektronische bestanden in plaats van papieren stukken. Dit wetsvoorstel draagt bij aan een papierloze internationale handel.

    Dit wetsvoorstel beoogt aan de praktijk antwoord te geven op de vraag of en onder welke omstandigheden het elektronisch cognossement kan worden aangemerkt als een internationaal aanvaard instrument dat functioneel equivalent is aan het daarmee corresponderende papieren document. Daarbij is gekozen voor een regeling die technologieneutraal is geformuleerd, zodat ook toekomstige technologieën onder de regeling kunnen vallen. Inhoudelijk is ervoor gekozen om het Wetsvoorstel zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de modelregeling voorzien in de Model Law on Electronic Transport Records (hierna: MLETR) en de regeling van het elektronisch vervoersbestand in de Rotterdam Rules (hierna: de RR). Volgens de Raad is het Wetsvoorstel sterk verbeterd maar stuit nog op een aantal bedenkingen. De toelichting is niet altijd duidelijk en in lijn met de voorgestelde wetstekst, terwijl een heldere richtinggevende toelichting waaruit een visie op het recht en de praktijk blijkt in een behoefte zou voorzien. Het advies is om het Wetsvoorstel op genoemde onderdelen te verduidelijken en aan te passen.

  • De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van augustus 2023 geconstateerd dat de beslistermijnen in de Wet herstel toeslagen ook in de toekomst niet zullen worden gehaald en dat de hersteloperatie verder onder druk komt te staan door het instellen van talloze beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling concludeert dat niet de bestuursrechter, maar alleen de wetgever een collectieve oplossing kan bieden voor onrealistische beslistermijnen bij de hersteloperatie toeslagen.

    In het wetsvoorstel wordt voorgesteld bepaalde nader omschreven termijnen aan te passen naar de daadwerkelijk benodigde behandeltijd. Dit betekent dat die beslistermijnen aanzienlijk langer worden dan ze nu wettelijk gezien zijn. De daadwerkelijk benodigde behandeltijd wordt er gezien de praktijk, niet langer van aldus de Memorie van Toelichting. Wel wordt hiermee meer duidelijkheid geboden aan personen die een aanvraag of een bezwaar indienen, en worden naar verwachting rechtszaken over versnelde behandeling voorkomen, inclusief de bijbehorende steeds verder toenemende onduidelijkheid over de behandelvolgorde.

    De Raad besteedt in zijn advies aandacht aan de redelijke termijn in artikel 6 EVRM en het feit dat de in de jurisprudentie ontwikkelde redelijke termijn in de bezwaarfase zes maanden bedraagt. De beslistermijnen zoals die in het wetsvoorstel worden voorgestel, worden aanzienlijk langer. De vraag wordt gesteld of dit gezien de aard van de zaken wenselijk en nodig is.
    Ook volgt uit het wetsvoorstel dat de verlengde beslistermijnen direct van toepassing worden bij een nog lopende termijn. Dit betekent concreet een 'wijziging van de spelregels tijdens de wedstrijd'. De Raad stelt de vraag is of dat gezien de achtergrond van deze materie wenselijk is. Hierbij wordt gewezen op een mogelijke strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en verwachting dat het niet zal bijdragen aan het herstel van het vertrouwen. 

  • De fiscale wetgeving is constant aan veranderingen onderhevig. Dit vergt voortdurend inhoudelijke wijzigingen en technisch onderhoud. De in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen moeten in dit licht worden bezien. De Raad adviseert blanco over dit wetsvoorstel.  

  • Doel van het wetsvoorstel is om kleine en middelgrote werkgevers meer wendbaar te maken door eerder duidelijkheid te geven tot welk moment zij de eigen functie van de zieke werknemer voor hem/haar beschikbaar moeten houden. Met het wetsvoorstel wordt beoogd werkgevers en werknemers duidelijkheid te geven over het te volgen spoor bij re-integratie en de mogelijkheid tot vervanging van de werknemer in het tweede ziektejaar. Het wetsvoorstel introduceert voor kleine en middelgrote werkgevers de mogelijkheid om vanaf de start van het tweede ziektejaar (niet eerder en niet later) zich volledig te richten op re-integratie in het tweede spoor, dat wil zeggen re-integratie bij een andere werkgever, indien aan de voorwaarden wordt voldaan voor het afsluiten van het eerste spoor dat gericht is op re-integratie bij de huidige werkgever. 

    Hoewel de Raad onderkent dat kleinere werkgevers de huidige loondoorbetalings- en re-integratieverplichtingen als zwaar kunnen ervaren, is de Raad er niet van overtuigd dat het wetsvoorstel een goede oplossing biedt voor de problemen die kleine werkgevers en werknemers ondervinden als gevolg van de huidige verplichtingen rondom langdurige arbeidsongeschiktheid. De in het wetsvoorstel voorgestelde mogelijkheid tot afsluiting van het eerste spoor - waarbij de inspanningen nog gericht zijn op werkhervatting bij dezelfde werkgever - is naar de mening van de Raad door de strakke termijnen en de vereisten waar het verzoek tot afsluiting aan moet voldoen, te complex en belastend voor kleine werkgevers. Dat de werkgever hierdoor eerder duidelijkheid krijgt over het definitief vervullen van de arbeidsplaats lijkt van beperkte toegevoegde waarde in aanmerking genomen de al bestaande mogelijkheden om die arbeidsplaats flexibel te bemensen. 

    De voordelen voor de werknemer om mee te werken aan de afsluiting van het eerste spoor ziet de Raad niet. De Raad verwacht voorts een toename van conflicten tussen werkgever en werknemer over de re-integratie inspanningen van de werkgever die een vroeg verzoek doet tot afsluiting van het eerste spoor, hetgeen niet bijdraagt aan een succesvolle re-integratie. De Raad voorziet dat dergelijke conflicten zullen leiden tot meer complexe gerechtelijke procedures. Gelet hierop geeft de Raad in overweging om niet tot indiening van het Wetsvoorstel in de huidige vorm over te gaan.


 

Heeft u een vraag?

Voor meer informatie of hulp, bezoek de contactpagina. Daar vindt u antwoorden op veelgestelde vragen en informatie over hoe u ons kunt bereiken.