De kinderrechter bestaat 100 jaar en heeft in de loop der tijd een heel andere positie gekregen. Was het vroeger beter, of juist niet? Sonja de Pauw Gerlings-Döhrn (inmiddels 5 jaar met pensioen) begon 40 jaar geleden als kinderrechter en zag alles veranderen.
Oud-kinderrechter Sonja de Pauw [foto's: Serge Ligtenberg] Sonja de Pauw was nooit van plan kinderrechter te worden. ‘Maar na mijn rechtersopleiding werd ik gevraagd een kinderrechter op te volgen. Ik mocht een tijdje meelopen en was snel verkocht. De invloed die hij had, zijn gezag, de verstandige adviezen en maatregelen… Wauw, dacht ik, als kinderrechter kan je echt iets doén.'
Ze kreeg haar eigen wijk in het arrondissement Rotterdam en was als een spin in het web voor een paar honderd kinderen met wie het niet goed ging. ‘Ik kende iedereen en ging regelmatig kijken bij instellingen waar ik ‘mijn’ kinderen plaatste. Moest een kind uit huis, dan belde ik zelf de directeur van een geschikt tehuis, of ik wees een tante of de moeder van een vriendinnetje aan als tijdelijke pleegouder. Kiezen voor gesloten jeugdzorg was een grote uitzondering.’
Preventief
Ze stuurde gezinsvoogden aan die gezinnen begeleidden als een kind onder toezicht was gesteld en hield spreekuur waar zij terechtkonden als er iets was of ouders zich niet aan afspraken hielden. ‘Meestal kwamen het kind en de ouders mee. Dan bespraken we wat er moest gebeuren en belde ik met de school, kerk of voetbalclub om iedereen op hetzelfde spoor te krijgen. “We proberen het nog een keer en over 2 weken komen jullie vertellen hoe het gaat”, zei ik dan. “Neem een verslag van school mee. En zullen we afspreken dat je tegen je broertje zegt: doe niet wat ik heb gedaan? Want hij kijkt tegen jou op.” Zo zat je te regelen. Dat werkte hartstikke preventief.’
Drugsverslaafde moeder
Die betrokkenheid en aanspreekbaarheid gaven de rechter niet alleen gezag, maar ook het vertrouwen van ouders die een moeilijke beslissing te verwerken kregen. Heel belangrijk, vindt De Pauw: ‘Vertel een drugsverslaafde moeder maar eens dat ze haar baby na de bevalling niet mee naar huis mag nemen, dat is natuurlijk vreselijk. Ik praatte dan in een rustige kamer met zo’n moeder, zonder toga en met plastic bekertjes in plaats van een waterkan, want je weet nooit hoe iemand zal reageren. Er werd gehuild en geschreeuwd, maar mensen werden zelden boos op mij. Ze begrepen meestal wel waarom het nodig was.’
Geweigerde bloedtransfusie
Dat lag anders bij Jehova’s getuigen die een zoon hadden met taaislijmziekte. Hij moest geopereerd, het was een kwestie van leven of dood. De chirurg belde de Kinderbescherming omdat de ouders weigerden; er zou misschien bloedtransfusie nodig zijn en hun geloof stond niet toe dat je andermans bloed kreeg. ‘Ik heb met de jongen gepraat, hij was duidelijk geïndoctrineerd. Toen ik opperde dat hij als baby in mama’s buik toch ook haar bloed had gekregen, werd hij even stil. Maar daarna riep hij weer: ik wil het niet!’
De rechter nam een uitzonderlijk besluit: ‘Ik vond dat hij de kans moest krijgen om 16 jaar te worden en dan zelf te kiezen. Als daarvoor een operatie nodig was, werden de ouders alleen voor die dagen uit de ouderlijke macht ontzet.’ Dat leek een goede oplossing, maar het liep slecht af. ‘De ouders schreven later dat hun zoon was gestopt met zijn medicijnen uit teleurstelling over de uitspraak. Daardoor was hij overleden. Ik heb nachten wakker gelegen en wel 10 brieven aan ze geschreven, maar allemaal verscheurd. Want wat hadden ze daaraan? Je zal die ouders maar zijn. Moeten ze zichzelf verwijten maken? God? De baas van hun kerk? Dan maar liever de rechter.’
Kapotte kleren
Als nabije rechter ontging haar niet veel. ‘Jaren geleden kwam een moeder bij mij terecht nadat een kinderarts aan de bel had getrokken: een 3-jarig meisje was al zeker 20 keer met verwondingen in het ziekenhuis beland. De moeder werd verdacht. Ze bleek een stoornis te hebben waardoor ze haar kind telkens ziek maakte om aandacht te krijgen: het syndroom van Münchhausen by proxy. Het meisje werd uit huis geplaatst, moeder mocht haar onder toezicht bezoeken. Soms kwam zij met haar partner, een aardige man.’
Een paar jaar later vertelde een collega over een gescheiden moeder die niet wilde dat de kinderen nog naar hun vader gingen; ze kwamen elke keer met kapot geknipte kleren terug. ‘Toen ging bij mij een lampje branden. De moeder met Münchhausen had ook iets met kleertjes. Die bracht ze altijd mee voor haar dochtertje, maar steevast te klein. Wat bleek nou? De vader van de kinderen in deze zaak was dezelfde als die aardige partner van de vrouw met Münchhausen. Ze woonden samen. Niet hij, maar zíj vernielde de kleren van zijn kinderen. Mijn collega heeft de omgangsregeling direct stopgezet. Zulke dingen vallen tegenwoordig niet meer op, die zitten verstopt in dossiers.’
Nieuwe rol
Bij de wetswijziging van 1995 veranderde de taak van kinderrechters: ze kwamen meer op afstand te staan, namen een beslissing als daar om werd gevraagd en lieten de uitvoering over aan gezinsvoogden. ‘Dat er iets veranderde vond ik goed; we hadden wel érg veel macht. Maar daarmee zijn ook goede dingen weggevallen. Wij kenden de kinderen en hun ouders door en door. Nu krijgen de gezinnen elke keer met een andere rechter te maken. Gezinsvoogden werken vaak parttime en er is veel personeelswisseling. Door die versnippering loop je het risico dat je dingen mist.’
Wanhopige vaders
Na haar pensioen kwam De Pauw in klachtencommissies over jeugdbescherming en -hulpverlening terecht. Ze ziet moeders met opvoedproblemen die anderhalf jaar op hulp moeten wachten (waardoor hun kinderen volledig kunnen ontsporen), wanhopige vaders die hun kinderen te lang niet zien, een ondoorzichtig woud van organisaties en hulp die over veel schijven gaat. Terug naar de 80-er jaren is geen optie, vindt ze. Maar het moet wel mogelijk zijn meer zicht te krijgen op gezinnen in de knel. Bijvoorbeeld door standaard combizittingen te houden waarop alles wat speelt rond een kind aan bod komt, van strafbaar gedrag tot jeugdbescherming en spijbelen. ‘Als daar ook gezinsproblemen zoals schulden of een verslaafde ouder in worden meegenomen, vergroot dat de kans dat een kind echt wordt geholpen.’