Laden...

Wetgevingsadviezen 2025

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRaad voor de rechtspraak > Wetgevingsadvies > Wetgevingsadviezen 2025

Wetgevingsadviezen

>Alles uitklappen
  • De voorgestelde Regeling introduceert een nieuwe bepaling in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de 'Rtvi'). Het voorgesteld artikel 33b geeft de directeur-generaal van de Dienst Justitiële Inrichtingen de bevoegdheid eindverlof toe te kennen aan gedetineerden. Eindverlof kan worden verleend voor maximaal 14 dagen en alleen indien daarmee een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van het capaciteitsprobleem. Uitsluitend gedetineerden met een onherroepelijke gevangenisstraf of (vervangende) hechtenis van ten minste 8 dagen en maximaal een jaar komen in aanmerking voor eindverlof.

    De Raad heeft zich eerder kritisch uitgelaten over noodmaatregelen die er toe leiden dat rechterlijke uitspraken niet geheel ten uitvoer worden gelegd, zowel in de media als in advisering. (pdf, 223,1 KB)

    De principiële bezwaren worden hier herhaald. Ook worden opmerkingen gemaakt over de vormgeving van de procedure en wordt gewezen op alternatieve oplossingen. 

  • Dit Wetsvoorstel strekt ertoe om de wettelijke compensatieregeling voor een transitievergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst na langdurige arbeidsongeschiktheid (hierna: Compensatieregeling LAO) te beperken tot kleine werkgevers.

    Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) per 1 juli 2015 is de werkgever op grond van artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een transitievergoeding aan de werknemer
    verschuldigd als de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt opgezegd, ontbonden, of een tijdelijke arbeidsovereenkomst op zijn initiatief niet wordt verlengd. De werkgever is deze vergoeding ook verschuldigd als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.

    Het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid werd door werkgevers als onrechtvaardig ervaren, omdat de werkgever voorafgaand daaraan (veelal) gedurende twee jaar het loon tijdens ziekte heeft betaald en kosten heeft gemaakt gericht op de re-integratie van de werknemer in zijn bedrijf of bij een andere werkgever.

    Naar aanleiding van deze door werkgevers geuite bezwaren is de Compensatieregeling LAO per 1 april 2020 in werking getreden. Vanaf dat moment worden werkgevers (onder voorwaarden) gecompenseerd voor de kosten van een bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid betaalde transitievergoeding.

    Met het voorstel om de Compensatieregeling LAO tot kleine werkgevers te beperken wordt beoogd een bijdrage te leveren aan houdbare overheidsfinanciën. De maatregel leidt volgens de Memorie van Toelichting (hierna: de 'MvT') tot een afname van het aantal compensatie-toekenningen met 80%.

    Het beperken van de compensatiemogelijkheid tot kleine werkgevers wordt volgens de MvT als passend gezien, omdat van middelgrote en grote werkgevers verwacht wordt dat ze financieel draagkrachtig genoeg zijn om de transitievergoeding bij ontslag te betalen zonder dat daar een compensatie tegenover staat. Het betalen van de transitievergoeding na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid kan voor kleinere werkgevers echter een relatief grote kostenpost zijn. Omdat kleine werkgevers doorgaans financieel minder draagkrachtig zijn, blijft de regering deze werkgevers ondersteunen met compensatie voor de transitievergoeding.

    De Raad voor de rechtspraak heeft – mede gelet op de onzekerheid voor grotere werkgevers of zij gehouden zijn mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met langdurig arbeidsongeschikte werknemers en of aan deze medewerkers een transitievergoeding moet worden betaald - zwaarwegende bezwaren tegen het Wetsvoorstel in de huidige vorm, en geeft in overweging om het Wetsvoorstel op de in dit advies genoemde onderdelen aan te passen.

  • De Raad is in grote lijnen positief over het wetsvoorstel. Door met voorstellen te komen om de toegang tot de rechter beter en laagdrempeliger te maken, geeft de wetgever zonder meer gehoor aan de signalen die zijn afgegeven in het debat over de uithuisgeplaatste kinderen van gedupeerde toeslagenouders. Wel zijn er zorgen of daadwerkelijk het doel van de voorgestelde wetswijzigingen – een versterkte rechtsbescherming voor ouders en kinderen –wordt bereikt. Zowel de jeugdbescherming als ook de rechtspraak komen naar verwachting onder flink grotere druk te staan, waarbij personele en financiële krapte bij rechtspraak en jeugdbescherming verhinderen dat het beoogde effect van de wetswijziging ten volle wordt bereikt. Financiële en personele middelen zijn essentieel voor de succesvolle uitvoering van de beoogde veranderingen.
  • Met de Contourennota beoogt het kabinet een fundament te leggen voor een gedachtewisseling over de invulling van een tweetal grondwetsvoorstellen: één herzieningsvoorstel voor de gedeeltelijke opheffing van het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet en een apart herzieningsvoorstel voor de instelling van een grondwettelijk hof.

    De Raad geeft in zijn Zienswijze aan het voornemen van het kabinet om de gedeeltelijke opheffing van het toetsingsverbod van de Grondwet ter hand ter nemen op prijs te stellen. Door rechterlijke toetsing mogelijk te maken kunnen de grondrechten van burgers effectiever worden gewaarborgd binnen onze democratische rechtsstaat. Ook vergroot constitutionele toetsing de maatschappelijke zichtbaarheid en de symbolische waarde van de Grondwet.

    Het voorstel van het kabinet tot het instellen van een grondwettelijk hof acht de Raad echter onnodig en niet wenselijk. De Raad meent dat de instelling van een grondwettelijk hof de toetsing aan grondrechten in de Grondwet nodeloos politiseert, compliceert en vertraagt. Ook maakt de Raad zich nadrukkelijk zorgen over goede borging van de onafhankelijkheid van zo'n hof.
    De Raad adviseert eerst aan de slag te gaan met de het herzieningsvoorstel voor opheffing van het toetsingsverbod voor klassieke grondrechten. Later kan worden bezien of het wenselijk is het aantal artikelen in de Grondwet waaraan getoetst wordt uit te breiden. Met andere woorden: houd de invoering van constitutionele toetsing simpel, en ga stap voor stap.

  • Het voorliggende Wetsvoorstel voorziet in een verplichting tot het hebben van een gedragscode ongewenst gedrag. Het Wetsvoorstel richt zich specifiek op intern ongewenst gedrag en bouwt verder aan een werkomgeving waarin iedereen zich veilig voelt.

    Het hoofddoel van het Wetsvoorstel is om het aantal werknemers dat ongewenst gedrag op de werkvloer ervaart naar beneden te brengen. Daarmee kunnen de negatieve gevolgen van ongewenst gedrag, zoals psychische en lichamelijke klachten bij slachtoffers, verstoorde werkverhoudingen en verzuim(kosten), verminderd worden. Nu ongewenst gedrag op het werk nooit helemaal kan worden voorkomen, wordt ingezet op een juiste en effectieve aanpak indien ongewenst gedrag zich toch voordoet. Een tijdige en juiste manier van ingrijpen kan verdere escalatie voorkomen en kan daarmee de negatieve gevolgen van ongewenst gedrag beperken.

    De Raad voor de rechtspraak heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen het Wetsvoorstel, maar geeft in overweging om het Wetsvoorstel op de in dit advies genoemde onderdelen te verduidelijken en/of aan te passen.

  • Doel van het wetsvoorstel is werknemers beter te beschermen tegen blootstelling aan asbest bij het verrichten van arbeid. Zo wordt een vergunningplicht geïntroduceerd voor bedrijven die sloop- of asbestverwijderingswerkzaamheden gaan verrichten. Voor het Nederlandse asbeststelsel betekent dit onder meer dat er een vergunningplicht komt waar nu alleen een certificeringsplicht voor bepaalde werkzaamheden geldt. De vergunningplicht geeft de overheid meer mogelijkheden om veelvuldige overtreders van de markt te weren.
    Het wetsvoorstel geeft de Raad voor de rechtspraak geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen, ook worden geen substantiële werklastgevolgen verwacht.

  • Dit Wetsvoorstel voorziet in wijzigingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Faillissementswet (Fw) en de Bankwet 1998 en geeft hiermee nadere uitvoering aan de implementatie van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (BRRD I) en de richtlijn verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van banken en beleggingsondernemingen (BRRD II).
     
    Het Wetsvoorstel geeft de Raad voor de rechtspraak geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. 
  • Het Wetsvoorstel strekt tot modernisering van het nationale octrooisysteem en vormt het sluitstuk van een discussie over de inrichting van het nationale octrooisysteem die voortvloeit uit de evaluatie van het Nederlandse beleid met betrekking tot de intellectuele eigendom (IE). Daarnaast geven internationale ontwikkelingen aanleiding om het Nederlandse octrooisysteem kritisch te bezien. In Nederland wordt een octrooi op dit moment ongetoetst verleend. Gelet op onder meer internationale ontwikkelingen en de wens om versterking van de rechtszekerheid en vereenvoudiging van de procedure is het wenselijk gebleken om te breken met dit systeem en terug te keren naar de procedure van de getoetste octrooiverlening dat voor de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ‘ROW1995’) bestond.
     
    In het Wetsvoorstel wordt voorgesteld dat het Octrooicentrum Nederland (hierna: ‘OCNL’) een inhoudelijk beoordeling zal geven over de octrooiwaardigheid van een uitvinding waarvoor octrooi wordt gevraagd. Volgens de Memorie van Toelichting (hierna: MvT; p. 22) is een verlening (en afwijzing) van een octrooi een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en om die reden vatbaar voor bezwaar en beroep.  In het Wetsvoorstel worden enkele uitzonderingen opgenomen ten opzichte van de algemene regeling in de Awb. Zo kan onder meer door eenieder bezwaar en beroep worden ingesteld en is voor een derde een bezwaartermijn van negen maanden opgenomen.

    Tegen de beslissing op bezwaar kan beroep bij de rechtbank Den Haag en vervolgens cassatie bij de Hoge Raad worden ingesteld. Daarnaast blijft het mogelijk om een ten onrechte verleend octrooi, ook als er een bestuursrechtelijke procedure is geweest, via de huidige civielrechtelijke procedure te laten vernietigen. Een partij (ook als deze in de bestuursrechtelijke procedure niet betrokken was) die door de octrooihouder wordt aangesproken op inbreuk op zijn octrooi, kan zich hiertegen verweren met een beroep op nietigheid van het octrooi. De civiele rechtsbescherming staat open bij de rechtbank Den Haag. Tegen die beslissing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag met vervolgens nog een mogelijkheid van cassatie bij de Hoge Raad.

    In het Wetsvoorstel wordt voorgesteld om, overeenkomstig het model van de kamers voor het kwekersrecht, voor de rechtbank Den Haag een kamer voor het octrooirecht (kortweg: een octrooikamer) te creëren (artikel 81a van het Wetsvoorstel). Er is een enkelvoudige en een meervoudige octrooikamer. De meervoudige kamer bestaat uit:
    - twee rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast; en
    - een persoon, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundig lid.
    Voor het gerechtshof Den Haag wordt een soortgelijke regeling in artikel 81b van het Wetsvoorstel voorgesteld.
     
    Tenslotte wordt in het Wetsvoorstel, ten aanzien van de bestuursrechtelijke rechtsgang, voorzien in een prejudiciële procedure, zodat rechtsvragen ook in de bestuursrechtelijke procedure net als dat in de civielrechtelijke procedure (op grond van de artikelen 392 tot en met 395 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) het geval is aan de Hoge Raad kunnen worden voorgelegd.

    De Raad onderkent het belang van het Wetsvoorstel. Het Wetsvoorstel stuit in zijn huidige vorm echter op een drietal wezenlijke bezwaren, namelijk de samenloop van de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke rechtsbescherming, de samenstelling van de octrooikamer en de onafhankelijkheid van de deskundige leden van de octrooikamer. De Raad vraagt om het Wetsvoorstel op deze drie punten aan te passen en om de overige in dit advies genoemde onderdelen te verduidelijken.
  • Het wetsvoorstel wijzigt de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb), meer specifiek hoofdstuk 3 van de Awb. Gekozen is voor de codificatie van het gelijkheidsbeginsel.
    Het wetsvoorstel wijzigt ook het Wetboek van Strafvordering. Het in te voegen artikel luidt zo dat bij uitoefening van bevoegdheden in het kader van het opsporingsonderzoek geen onderscheid wordt gemaakt op grond van 'ras'.

    Daarbij gaat het om het codificeren van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2023 over etnisch profileren door de KMar. Verder wordt ingegaan op indirect onderscheid op grond van ‘ras’ (4.3).

  • Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van het Europese Electricity Market Design pakket (hierna: EMD-pakket), dat zich richt op hervorming van de elektriciteitsmarkt. Dit pakket is onderdeel van de Europese Green Deal.
    Het EMD-pakket wijzigt:
    1. de Elektriciteitsrichtlijn
    2. de Elektriciteitsverordening
    3. de verordening die zich richt op toezicht op eerlijke en transparante groothandelsmarkten (hierna: Remit-Verordening); en
    4. de verordening die betrekking heeft op de oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerkingen tussen energieregulators (ACER-Verordening)
    5. Conform kabinetsbeleid ten behoeve van implementatie van Europese regels wordt het EMD-pakket zuiver geïmplementeerd en bevat het geen nationale koppen. Het wetsvoorstel bevat bepalingen die betrekking hebben op consumentenbescherming, recht op energiedelen, flexibiliteit en leveringszekerheid in het elektriciteitssysteem en bepalingen die zien op versterkte (grensoverschrijdende) samenwerking tussen de ACM en andere toezichthouders op de groothandelsmarkt voor energie.
  • Het wetsvoorstel strekt ter uitvoering van EU-verordening (EU) 2024/1787 inzake de vermindering van methaanemissies in de energiesector en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/942. Doel is de methaanuitstoot die ontstaat als het gevolg van de winning van fossiele grondstoffen (ruwe olie, aardgas en kolen), en de distributie, transport en behandeling van aardgas te monitoren en te verminderen, zowel binnen als buiten de EU. Met het wetsvoorstel worden wijzigingen aangebracht in de Mijnbouwwet, Energiewet, Omgevingswet en Wet milieubeheer. Daarbij worden onder meer verschillende bevoegde instanties aangewezen en sanctiebevoegdheden toegekend.

    De Raad wijst op onduidelijkheden rond het bestuurlijke en civiele beslag. Daarnaast merkt de Raad op dat voor zaken over inbeslagname of een waarschuwing niet wordt ingegaan op de vraag bij welke rechtbank en/of hoger beroepsinstantie rechtsbescherming kan worden gezocht

  • Het Besluit is opgesteld naar aanleiding van de Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud. In het Besluit worden nadere regels gesteld met betrekking tot de openbaar te maken gegevens bij openbaarmaking van boetebesluiten door de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Tevens is een grondslag voor gegevensdeling door de politie met de ATKM in het Besluit opgenomen. Het Besluit geeft de Raad voor de rechtspraak geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

  • In de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • de openbaar te maken gegevens bij openbaarmaking van een beschikking waarmee een last onder dwangsom of bestuurlijke boete is opgelegd door de ATKM.
    • het behoud van het kinderpornografisch materiaal en de daarbij behorende persoonsgegevens door de ATKM, en regels over de wijze waarop dit materiaal kan worden gebruikt ten behoeve van de strafvordering of de bestuursrechtelijke procedure.

    Het besluit voorziet in deze regels.

  • In de basis gaan de wetsvoorstellen om een implementatie van de aanbevelingen van de commissie Fokkens, de commissie die advies uit moest brengen over een fundamentele herziening van de wetgeving inzake vervolging en berechting van leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen wegens ambtsdelicten.

    Er worden twee sporen gevolgd: spoor I zijn de wijzigingen/ verbeteringen die nu al kunnen worden doorgevoerd zonder grondwetswijziging, spoor II betreft een wijziging van art. 119 GW, die ervoor moet zorgen dat de vervolgingsbeslissing niet meer wordt genomen door politieke organen (niet meer ‘bij KB of besluit van de TK’ maar de PG bij de HR) en dat de HR niet meer in enige en laatste instantie berecht maar dat de berechting gaat zoals bij gewone burgers, in meerdere instanties (rb, hof, HR).
    De Raad adviseert positief.

  • Het amendement beoogt het draagvlak voor de transitie naar en het vertrouwen in het nieuwe pensioenstelsel te vergroten. De indieners van het amendement stellen voor om de mensen wiens pensioen het betreft, het laatste woord te geven bij het invaren. Idealiter zouden de indieners zien dat dit in de vorm van een individueel bezwaarrecht plaatsvindt. Maar gegeven dat de implementatie van de Wet toekomst pensioenen al een eind op gang is en het geven van individueel bezwaarrecht lastigere praktische vraagstukken met zich meebrengt, stellen de indieners van het amendement voor om een collectief instemmingsrecht in te voeren. 

    De Raad verwacht nog steeds dat door invoering van de Wtp een groot aantal geschillen (zie onder meer de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 23 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13255 en de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 27 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13102), mogelijk ook over de collectieve waardeoverdracht, het zogenoemde invaren, aan de rechter zal worden voorgelegd. Invaren raakt immers aan reeds opgebouwde aanspraken. Dat het aantal potentiële geschillen zal afnemen met het aannemen van het amendement, is voorshands geheel niet aannemelijk gemaakt. Daarvan kan aldus niet worden uitgegaan. De Raad concludeert dat op voorhand niet te voorspellen valt of het amendement tot meer, minder of evenveel werkdruk voor de Rechtspraak zal leiden. De werkdruk van de rechterlijke macht mag daarom geen valide argument vormen ten gunste van het amendement.

  • De Innovatiewet Strafvordering, de wettelijke basis voor de pilots, heeft een tijdelijk karakter. Dit wetsvoorstel strekt ertoe de werking van de Innovatiewet (titel X van boek 4 van het huidige WvSv) te verlengen tot aan de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek. Ook worden enkele artikelen gewijzigd en komt een aantal te vervallen.
    In het advies is de Raad kritisch over de regionale begrenzing van de mediationbepalingen en wordt ervoor gepleit mediation met eindezaaksverklaring ook in hoger beroep mogelijk te maken. 
    Ten slotte vraagt de Raad wat de gevolgen zijn van de voorgestelde verlenging van de Innovatiewet Sv (in samenhang met het Besluit innovatie strafvordering) voor het gebruik tot het bewijs van opnamen van beeld en geluid.
  • Het Besluit stelt een verbod in op het dragen van zichtbare uitingen van godsdienst of levensovertuiging door de buitengewoon opsporingsambtenaar die bij zijn taakuitoefening in contact met het publiek een uniform of bedrijfskleding draagt. Het Besluit geeft de Raad geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

  • Ter implementatie van Richtlijn (EU) 2024/1203 worden twee nieuwe strafbare feiten geïntroduceerd; het voorgestelde art. 173c en art. 173d Sr. Het gaat kort gezegd om het in de handel brengen van een product waarvan het grootschaligere gebruik leidt tot emissies waardoor aanzienlijke schade voor de mens of voor het milieu wordt veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt. Daarnaast wordt de reikwijdte van de artikelen 161quater, 161quinquies, 173a en 173b Sr uitgebreid, waardoor deze ook van toepassing zijn indien het betreffende strafbare feit aanzienlijke schade aan de kwaliteit van de bodem, de lucht of het oppervlaktewater dan wel aanzienlijke schade aan een ecosysteem, dieren of planten veroorzaakt of kan veroorzaken. Op dit moment is de reikwijdte van de betreffende strafbaarstellingen beperkt tot gevallen waarin gevaar voor de openbare gezondheid of het leven of de gezondheid van een ander te duchten is. Verder worden enkele wettelijke strafmaxima verhoogd. Zo wordt het wettelijke strafmaximum voor dood door schuld in de vorm van roekeloosheid (artikel 307, tweede lid, Sr) verhoogd van vier naar vijf jaar, ter implementatie van artikel 5, tweede lid, onder c, van de richtlijn. Daarnaast wordt voorzien in wettelijke strafverzwaringsgronden in de WED voor gevallen waarin een opzettelijk gepleegd misdrijf als bedoeld in artikel 1a, onderdeel 1⁰, van de WED de dood van een ander of aanzienlijke milieuschade tot gevolg heeft. De Raad wijst erop dat artikel 3 van de richtlijn (mn de strafverzwaringsgrond over ernstig letsel) niet is geïmplementeerd en dat nagedacht moet worden of de strafverzwaringsgronden ook toepasselijk moeten zijn voor andere economische delicten en dat hogere strafmaxima leiden tot slachtofferrechten. Ten slotte wordt opgemerkt dat onderzoek naar deze milieuzaken het best kunnen worden uitgevoerd door het functioneel parket.
  • Vanaf 12 juni 2026 is het Europese Asiel- en migratiepact van toepassing. In verband daarmee worden in het nationale recht regels geschrapt die voortaan in de betreffende verordeningen zijn opgenomen en uitvoeringsregels gesteld op de punten waarop deze verordeningen nationale ruimte laten. Daarbij verplicht het Asiel- en migratiepact in sommige gevallen tot het stellen van nationale regels.

    Gelet op de samenhang tussen de drie wetsvoorstellen wijst de Raad er op dat hij op 20 januari jl advies heeft uitgebracht over het wetsvoorstel  Asielnoodmaatregelenwet (pdf, 0 B) en over het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis (pdf, 0 B).

    De Raad adviseert in lijn met zijn eerdere adviezen. Hij is van mening dat eerst alle maatregelen voortvloeiend uit het Asiel- en migratiepact moeten worden ingevoerd. Dit in verband met de korte tijdspanne tussen het moment waarop het Asiel- en migratiepact van toepassing wordt en het vroegst mogelijke moment van inwerkingtreding van de wetsvoorstellen Asielnoodmaatregelenwet en Tweestatusstelsel. Hierbij wordt gewezen op de complexe samenhang, de verwarrende samenloop en de afwijkingen tussen de drie wetsvoorstellen en de grote uitvoeringsgevolgen. Als vervolgens de omvang van de impact van het Asiel- en migratiepact op de Rechtspraak maar ook op de gehele Migratieketen duidelijk is kan zo nodig en zo mogelijk aanvullende nationale wetgeving worden opgesteld.

    • Mocht dit advies van de Raad niet worden overgenomen dan adviseert de Raad met klem om dit wetsvoorstel en de twee voornoemde wetsvoorstellen met elkaar in lijn te brengen. Bij afwijkingen moet worden voorzien in een duidelijke toelichting waaruit blijkt waarom die afwijkende keuzes in de verschillende wetsvoorstellen worden gemaakt. Daarbij moet ook aandacht worden besteed aan hetgeen dit oplevert, afgezet tegen de extra inspanningen in de uitvoeringspraktijk die daar tegenover staan.
    • De verwachte werklastconsequenties van dit wetsvoorstel zijn bijzonder groot. Dit zal zeer aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering, werklast en doorlooptijden van de vreemdelingenrechtspraak bij de rechtbanken. Daarbij kan deze gesignaleerde verzwaring van de werklast van de Rechtspraak ook effect hebben op andere rechtsgebieden.

  • Dit Wetsvoorstel voorziet in de implementatie van de herziene EU-richtlijn mensenhandel (Richtlijn (EU) 2024/1712 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan). Dit Wetsvoorstel is een aanvulling op het wetsvoorstel ter modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel, waarover de Raad adviseerde op 10 mei 2023 (pdf, 366,8 KB).
    In het nu voorliggende Wetsvoorstel wordt in artikel 273f Sr geëxpliciteerd dat uitbuiting door draagmoederschap, uitbuiting van gedwongen huwelijken en uitbuiting van illegale adoptie onder de strafbaarstelling van deze bepaling valt. Daarnaast wordt het bereik van de strafbaarstelling van – kort gezegd – het gebruikmaken van seksuele diensten van een slachtoffer van mensenhandel verbreed tot het gebruikmaken van niet-seksuele diensten van een slachtoffer van mensenhandel. Daartoe wordt artikel 273g Sr aangepast.
    Het advies van de Raad is (inhoudelijk) een blanco advies. Wel is er een werklastparagraaf.

  • Dit wetsvoorstel stre2025/04 Advies wetsvoorstel Wet Internationaal verantwoord ondernemen (6 februari 2025)kt tot implementatie van de Richtlijn (EU) 2024/1760 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid (hierna: de 'richtlijn'). Het doel van de richtlijn is om ervoor te zorgen dat grote ondernemingen die actief zijn op de Europese interne markt, feitelijke of potentiële nadelige gevolgen op de mensenrechten en het milieu in hun waardeketens zoveel mogelijk voorkomen, beperken of beëindigen. Daarnaast worden ondernemingen verplicht om een klimaattransitieplan voor de beperking van klimaatverandering vast te stellen, te publiceren, uit te voeren en te actualiseren. De verplichtingen onder de richtlijn zijn hetzelfde voor Europese ondernemingen als voor niet-Europese ondernemingen. De richtlijn draagt bij aan een gelijk speelveld binnen Europa.

    In het Wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat grote ondernemingen rekening moeten houden met mensenrechten en het milieu. Daarbij dienen ze een aantal zorgvuldigheidsverplichtingen in acht te nemen. Daarnaast bevat het Wetsvoorstel een verplichting voor deze ondernemingen om een klimaattransitieplan vast te stellen en zich in te spannen om dit naar beste vermogen uit te voeren.

    De Autoriteit Consument en Markt (hierna: de 'ACM') is de aangewezen autoriteit voor het toezicht op de naleving van de voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 1.2.4, hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3, met uitzondering van artikel 3.3 van het Wetsvoorstel. In geval van overtreding van deze voorschriften kan zij onder meer een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen.

    Tegen de handhavingsbesluiten die de ACM zal nemen ter uitvoering van het Wetsvoorstel staat bezwaar en beroep open. Uit artikel 5.2 van het Wetsvoorstel volgt dat beroepen tegen besluiten van de ACM worden geconcentreerd bij de rechtbank Rotterdam en hoger beroepen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

    De Raad voor de rechtspraak heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen het Wetsvoorstel, maar geeft in overweging om het Wetsvoorstel op de in dit advies genoemde onderdelen te verduidelijken en/of aan te passen.

  • Het wetsvoorstel strekt tot uitvoering van Verordening (EU) 2024/1860 van het Europese Parlement en de Raad van 13 juni 2024 en heeft tot doel (mogelijke) tekorten aan hulpmiddelen in de Europese Unie te voorkomen en de uitrol van de elektronische systemen van de Europese databank voor medische hulpmiddelen (hierna: Eudamed) te vergemakkelijken.
    De Raad voor de rechtspraak heeft een blanco advies uitgebracht over dit wetsvoorstel.

  • De fiscale wetgeving is constant aan veranderingen onderhevig. Dit vergt voortdurend inhoudelijke wijzigingen en technisch onderhoud. De in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen moeten in dit licht worden bezien. De Raad adviseert blanco over dit wetsvoorstel.  

  • Met het wetsvoorstel wordt door de regering beoogd om de asielinstroom en het aantal nareizigers in Nederland te verlagen. Daartoe worden door middel van wijzigingen in de Vreemdelingenwet 2000 verschillende maatregelen voorgesteld, te weten de herinvoering van een tweestatusstelsel en het beperken van de mogelijkheden om gezinsleden in aanmerking te laten komen voor nareis.

    De Raad plaatst enkele inhoudelijke opmerkingen bij het wetsvoorstel. Voorts is de Raad van mening dat het logischer en minder belastend voor de Rechtspraak en de Migratieketen als geheel is, om eerst alle maatregelen uit het Asiel- en Migratiepact, dat in juni 2026 inwerking treedt en dat middels verordeningen merendeels rechtstreekse werking heeft, in samenhang in te voeren. Bezien kan dan worden welke impact het Migratiepact op de Rechtspraak maar ook op de gehele Migratieketen heeft. Als de omvang van die impact duidelijk is kan zo nodig en zo mogelijk aanvullende nationale wetgeving worden opgesteld. De Raad adviseert dan ook om dit wetsvoorstel nu niet in te dienen.

    Daarnaast wijst de Raad er op dat de verwachte werklastconsequenties van dit wetsvoorstel op zichzelf al bijzonder groot zijn, en nog verder worden vergroot door de maatregelen in het wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet. Dit zal zeer aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering, werklast en doorlooptijden van de vreemdelingenrechtspraak bij de rechtbanken. Daarbij kan deze gesignaleerde verzwaring van de werklast van de Rechtspraak ook effect hebben op andere rechtsgebieden.

    Zie ook nieuwsbericht: Ook in aanvullend advies uit Rechtspraak zorgen over wetgeving asielmaatregelen

  • Met het wetsvoorstel wordt door de regering beoogd de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten en de instroom van asielzoekers in Nederland te verminderen. Daartoe worden door middel van wijzigingen in de Vreemdelingenwet 2000 diverse maatregelen voorgesteld, zoals bijvoorbeeld: Kortere duur verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geen nieuwe verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd, verruiming mogelijkheden tot ongewenstverklaring en afschaffing van de voornemenprocedure.

    De Raad plaatst enkele inhoudelijke opmerkingen bij het wetsvoorstel. Voorts is de Raad van mening dat het logischer en minder belastend voor de Rechtspraak en de Migratieketen als geheel is, om eerst alle maatregelen uit het Asiel- en Migratiepact, dat in juni 2026 inwerking treedt en dat middels verordeningen merendeels rechtstreekse werking heeft, in samenhang in te voeren. Bezien kan dan worden welke impact het Migratiepact op de Rechtspraak maar ook op de gehele Migratieketen heeft. Als de omvang van die impact duidelijk is kan zo nodig en zo mogelijk aanvullende nationale wetgeving worden opgesteld. De Raad adviseert dan ook om dit wetsvoorstel nu niet in te dienen.

    Daarnaast wijst de Raad er op dat de verwachte werklastconsequenties van dit wetsvoorstel op zichzelf al groot zijn, en nog verder worden vergroot door de maatregelen in het wetsvoorstel Introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis. Dit zal zeer aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering, werklast en doorlooptijden van de vreemdelingenrechtspraak bij de rechtbanken. Daarbij kan deze gesignaleerde verzwaring van de werklast van de Rechtspraak ook effect hebben op andere rechtsgebieden.

    Zie ook nieuwsbericht: Ook in aanvullend advies uit Rechtspraak zorgen over wetgeving asielmaatregelen


 

Heeft u een vraag?

Voor meer informatie of hulp, bezoek de contactpagina. Daar vindt u antwoorden op veelgestelde vragen en informatie over hoe u ons kunt bereiken.