Advies wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren
(pdf, 133,6 KB)
Het Wetsvoorstel bepaalt dat het overgrote deel van het huidige ambtenarencorps met de inwerkingtreding van dit Wetsvoorstel werknemer op grond van het BW zal worden. Slechts een relatief klein deel van de ambtenaren wordt van de beoogde normalisering uitgezonderd. Het gaat daarbij om een beperkte groep ambtenaren die om uiteenlopende redenen ook in de toekomst hun huidige publiekrechtelijk geregelde ambtelijke rechtspositie dienen te behouden: militaire ambtenaren, de zittende magistratuur en de leden van de Hoge Colleges van Staat, en benoemde ambtsdragers, zoals ministers, staatsecretarissen, burgemeesters en de commissarissen van de Koningin.
De Raad constateert dat de vraag op wie de normalisering nu precies van toepassing is, niet afdoende is beantwoord respectievelijk niet uitputtend is beschreven, en noemt daarbij enkele voorbeelden. Daarnaast is de Raad van mening dat de groep ambtenaren die van de normalisering wordt uitgezonderd te beperkt is. Door de beperkte uitzonderingen in het initiatiefwetsvoorstel zal een groot aantal functionarissen binnen de rechterlijke organisatie - ook zij die rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zijn - hun ambtelijke status verliezen. De Rechtspraak omvat meer dan de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren die volgens het initiatiefwetsvoorstel hun ambtelijke status zullen behouden, terwijl een aantal nu niet-uitgezonderde functies evenzeer en onlosmakelijk deel uitmaken van de rechterlijke macht en als kerncompetentie onafhankelijkheid hebben. De Raad is ook van mening dat de onafhankelijke positie van de officier van justitie bij een civielrechtelijke aanstelling onvoldoende is verzekerd.
De beëindiging van de publiekrechtelijke rechtsbescherming voor de niet-uitgezonderde ambtenaren betekent dat er voortaan geen bezwaarschriftenprocedure meer is, geen beroep bij de sector bestuursrecht van de rechtbank en geen hoger beroep bij de CRvB. Rechtsbescherming vindt na inwerkingtreding van het Wetsvoorstel plaats op grond van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en het BW. De ambtenaar zal zich in geval van een geschil met zijn werkgever, en als hij uiteindelijk een rechterlijke uitspraak wenst, in eerste instantie moeten richten tot de kantonrechter. Is hij het niet eens met deze uitspraak dan kan hij in het normale geval hoger beroep instellen bij het gerechtshof en in laatste instantie cassatie instellen bij de Hoge Raad. In bepaalde gevallen kan echter geen hoger beroep worden ingesteld, met name niet bij de belangrijke categorie ontbinding van de arbeidsovereenkomst. In die gevallen treedt er verlies aan rechtsbescherming op.
Het overgangsrecht dient naar de mening van de Raad op enkele punten verduidelijkt te worden. Naar de mening van de Raad ontstaat er voorts een rolvermenging tussen de overheid die aan het arbeidsvoorwaardenoverleg deelneemt en dezelfde overheid die de cao’s verbindend verklaart.
Het initiatiefwetsvoorstel zal leiden tot een verschuiving van ambtenarenzaken van de sector bestuursrecht (rechtbank en CRvB) naar de sector kanton/civiel (rechtbank en hoven). Slechts een zeer beperkt aantal zaken, zoals procedures van militaire ambtenaren, politieke ambtsdragers en rechters zullen in eerste aanleg bij de sector bestuursrecht en in hoger beroep bij de CRvB, blijven. De invoering van het Wetsvoorstel houdt voor de Rechtspraak naar verwachting een netto besparing in van 1,7 miljoen euro in jaar 1, oplopend tot een besparing van 4 miljoen euro in jaar 5 na invoering.