Ontruiming terwijl sprake is van een sociale noodsituatie
Kantonrechters worden regelmatig geconfronteerd met knellende situaties (ontbindingen en ontruimingen, schulden, psychische problemen, etc.) waarbij eerder sprake is van een niet goed werkend sociaal-maatschappelijk vangnet dan van knellende wetgeving. Bijvoorbeeld overlast door psychische problematiek die niet wordt opgelost omdat de hulpverlening maar niet op gang komt
Een voorbeeld van een zaak waarbij sociaal-maatschappelijke problematiek en een niet goed werkend maatschappelijk vangnet aan de orde waren, is het kort geding over een ontruiming na een tijdelijk huurcontract van 2 jaar op grond van een sociale noodsituatie (ECLI:NL:RBGEL:2023:6595). Omdat de wetgever er nadrukkelijk voor heeft gekozen om binnen de sociale verhuur het sluiten van tijdelijke huurovereenkomsten mogelijk te maken en in toekomstige wetgeving te behouden, en de gedaagde door het verstrijken en tijdig aanzeggen daarvan inmiddels zonder recht of titel in de gehuurde woning verbleef, heeft de rechter de ontruiming bevolen, maar de gedaagde een langere ontruimingstermijn dan gebruikelijk gegeven in verband met de sociale noodsituatie waarin hij verkeerde.
In kantonzaken waarbij sprake is van sociaal-maatschappelijke problematiek(en een niet goed werkend sociaal-maatschappelijk vangnet) kan het wettelijke kader, hoewel op zichzelf niet knellend, soms als knellend worden ervaren.
Werknemers met long covid-klachten bij arbeidsconflicten
Bij arbeidsconflicten waarbij sprake is van een werknemer met long covid-klachten kunnen zich soms situaties voordoen die als knellend worden ervaren. Er zijn zaken waarbij de bedrijfsarts in het kader van re-integratie adviseert dat de zieke werknemer het aantal werkuren volgens een tijd-contingent hervattingsschema kan uitbreiden, terwijl de werknemer juist meent dat dit niet overeenstemt met het grillige ziekteverloop en dat overmatige inspanning voorkomen moet worden. Is de werknemer of werkgever het niet eens met het advies van de bedrijfsarts, dan kan een deskundigenoordeel bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) worden aangevraagd, bijvoorbeeld over de vraag of de werknemer de re-integratieverplichtingen voldoende nakomt. Van partijen kan in beginsel worden verlangd dat ze de adviezen van de deskundigen opvolgen, tenzij er aanwijzingen zijn om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Het is voor een zieke werknemer met long covid-verschijnselen tot op heden vrij moeilijk om deze aanwijzingen aan te dragen.
Ook de rechter moet in beginsel afgaan op het oordeel van de verzekeringsarts. Als de verzekeringsarts het oordeel van de bedrijfsarts volgt en van oordeel is dat de werknemer onvoldoende meewerkt aan re-integratie, dan kan de werkgever de rechter verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. In het verlengde daarvan moet de rechter ook oordelen over de vraag of de werknemer door onvoldoende mee te werken aan re-integratie (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld. Dit kan ertoe leiden dat de werknemer om die reden geen aanspraak kan maken op de wettelijke transitievergoeding. Ook kan het UWV zich op het standpunt stellen dat aan de zijde van de werknemer sprake is van een benadelingshandeling en dat daarom een Ziektewetuitkering moet worden geweigerd.
Omdat nog veel onbekend is over de oorzaak en behandeling van long covid-klachten, kan de rechter voor een dilemma komen te staan met betrekking tot de vraag of het deskundigenoordeel van het UWV zonder meer gevolgd moet worden of dat de werknemer (deels) gelijk heeft met de stelling dat re-integratie-inspanningen tot een verminderde kans op herstel zullen leiden. Dat dilemma weegt zwaar vanwege het feit dat het rechterlijk oordeel op verschillende gebieden (werk, Ziektewetuitkering) grote gevolgen heeft voor de werknemer. Voor een voorbeeld van een zaak waar dit dilemma speelde, zie:
ECLI:NL:GHDHA:2023:118.
De Rechtspraak hoopt dat de recente ontwikkelingen op medisch terrein meer houvast zullen bieden bij arbeidsgeschillen waarbij de werknemer long covid-klachten heeft.
Griffierechten en proceskosten
In een brief van 1 december 2023 heeft de minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer laten weten af te zien van het wetsvoorstel Wet verlaging griffierechten. De Rechtspraak betreurt dit. Dit wetsvoorstel voorzag in een algehele verlaging van de griffierechten met 25 procent in zowel het civiel recht als het bestuursrecht. De Rechtspraak hoopte dat met dit wetsvoorstel een aantal door de Rechtspraak ervaren knelpunten ten aanzien van de griffierechtsystematiek zouden worden aangepakt. In zijn
advies van 6 december 2022 met betrekking tot dit wetsvoorstel heeft de Raad een drietal situaties geschetst waarbij de huidige griffierechtsystematiek als knellend wordt ervaren.
De Rechtspraak gaat ervan uit dat een beperkt aantal verbeteringen van de griffierechtensystematiek (verlaging van de griffierechten in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (Whoa) en vrijstelling van griffierechten bij betalingsonmacht in het bestuursrecht) conform de aankondiging van de minister voor Rechtsbescherming in zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 27 juni 2023 alsnog ter hand worden genomen. Hoewel de Rechtspraak verheugd is met de aankondiging van deze voornemens, blijft een groot aantal van de eerder gesignaleerde knelpunten actueel. In het bijzonder de proceskostenveroordeling van een natuurlijk persoon in de proceskosten van een niet-natuurlijk persoon (met bijbehorend hoger griffierecht voor niet-natuurlijke personen) wordt daarbij als knellend ervaren.