ECLI:NL:CRVB:2021:2692
Ten onrechte niet opleggen loonsanctie. Datum in geding.
Wet WIA art. 25 lid 9
Het UWV had achteraf bezien een (inhoudelijke) loonsanctie moeten opleggen tot 10 november 2016. Feitelijk is echter aan appellante een WIA-uitkering toegekend per einde wachttijd, 12 november 2015. De hierdoor ontstane loonschade heeft geresulteerd in een (afzonderlijke) schadeprocedure. Het standpunt van appellante dat ten gevolge hiervan in deze WIA-zaak de datum in geding niet 12 november 2015, maar 10 november 2016 moet zijn en dat het UWV om die reden per laatstgenoemde datum een (fictieve) medische en arbeidskundige beoordeling zou moeten verrichten, wordt niet gevolgd. Per einde wachttijd is aan appellante een WIA-uitkering toegekend en de loonsanctie is dus niet geëffectueerd.
ECLI:NL:CRVB:2021:2693
Loonsanctie. Ziekengeldsanctie. Grondslagwijziging
Wet WIA art. 25 lid 9; ZW art. 26 lid 2; Awb art. 7:11
Artikel 26, tweede lid, van de Wet WIA is een met artikel 25, negende lid, van de Wet
WIA vergelijkbare bepaling voor eigenrisicodragers, met dien verstande dat de
eigenrisicodrager in de situatie waarop deze bepaling ziet, niet het loon moet doorbetalen
maar het ziekengeld als bedoeld in artikel 29 van de ZW. In het bestreden besluit heeft
het UWV artikel 25, negende lid, van de Wet WIA vervangen door artikel 26, tweede lid,
van de Wet WIA. De bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging van
het besluit waartegen bezwaar is gemaakt. Niet valt in te zien dat de strikt formele wijziging waarvan in dit geval sprake is, niet meer onder die heroverweging te brengen zou zijn. Nu het UWV bevoegd was de loonsanctie in bezwaar te wijzigen naar een ziekengeldsanctie, behoefde geen nieuw primair besluit te worden genomen en vormde artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA in verbinding met artikel 26, tweede lid, van de Wet WIA dus geen beletsel voor de
grondslagwijziging.
ECLI:NL:CRVB:2021:2695
Loonsanctie. Werknemer woont in buitenland.
Wet WIA art. 25 lid 9
Appellante heeft ten onrechte geen re-integratie-inspanningen in het tweede spoor verricht. Voor Nederlandse werkgevers met werknemers die in het buitenland wonen, gelden onverkort de regels van de Wet Verbetering Poortwachter. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierop in zijn rapport terecht gewezen, evenals op de door de primaire arbeidsdeskundige genoemde opties die de werkgever in het kader van het tweede spoor had kunnen benutten. Van een situatie van geen benutbare mogelijkheden was, zo blijkt mede uit de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid, geen sprake. De stelling van appellante dat van haar niet kon worden gevergd activiteiten in het tweede spoor te verrichten, gaat dus niet op.
ECLI:NL:CRVB:2021:2737
Eerstejaars ZW-beoordeling. Maatgevende arbeid. Combinatie van functies.
ZW art. 19aa
Werkneemster was werkzaam in twee functies. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek en de bestaande terminologie van de Wet WIA. Bij de WIA wordt, indien een verzekerde laatstelijk voor het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid twee of meer functies naast elkaar vervulde als maatman aangemerkt degene die de combinatie van functies vervulde. Dit uitgangspunt geldt ook voor de EZWb. Artikel 19aa van de ZW geeft geen aanleiding om daarover anders te oordelen in het geval waarin het vervullen van de combinatie van functies heeft geleid tot meer dan één recht op ziekengeld. Dat appellanten op grond van artikel 63a van de ZW het risico dragen van betaling van het ziekengeld is voor het vaststellen van de maatman van werkneemster niet van belang.
ECLI:NL:CRVB:2021:2653
Vertrouwensbeginsel. Uitnodiging hoorzitting. Afwezigheid verzekeringsarts bezwaar en beroep op hoorzitting.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 3, 4
Geen schending vertrouwensbeginsel. In de uitnodiging voor de hoorzitting is weliswaar vermeld dat bij de hoorzitting een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig is, maar bij die uitnodiging is appellante ook gewezen op de mogelijkheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar kán onderzoeken als deze arts van mening is dat daartoe aanleiding is. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep door omstandigheden niet bij de hoorzitting aanwezig is geweest, maakt niet dat sprake is van een dusdanige toezegging dat het UWV niet in alle redelijkheid van een medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kunnen afzien.
ECLI:NL:CRVB:2021:2626
Niet drie keer vastgesteld dat sprake is van wisselende belastbaarheid.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 2
De grond dat appellant vanaf de datum in geding volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is omdat hij wisselend belastbaar is door het repeterende karakter van zijn ziektebeeld slaagt niet. In artikel 2, vierde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat het wisselend belastbaar zijn voor arbeid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, ten minste drie maal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld. Van drie keer vaststellen van een wisselend belastbaar zijn voor arbeid is hier al geen sprake. Verder hebben de verzekeringsartsen vastgesteld dat appellant op de beoordelingsdatum benutbare mogelijkheden had en heeft het UWV met juistheid uiteengezet dat de omstandigheid dat perioden hebben bestaan waarin appellant geen benutbare mogelijkheden had, niet maakt dat de belastbaarheid niet opnieuw kan worden vastgesteld.