ECLI:NL:CRVB:2021:1288
Maatmanloon. Inkomen vormt geen juiste afspiegeling.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 1, 7
Voor de vaststelling van het maatmanloon dient als uitgangspunt te worden genomen wat de aan de verzekerde soortgelijke persoon met zijn maatgevende arbeid verdiende op het tijdstip van aanvang van arbeidsongeschiktheid. In beginsel is dit het inkomen dat de betrokkene bij zijn laatste werkgever zou hebben genoten indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, tenzij moet worden gezegd dat die inkomsten geen juiste afspiegeling vormen van de verdiensten van de aan verzekerde soortgelijke persoon. In dit geval vormen de werkzaamheden van appellante geen rechtvaardiging voor het genoten uurloon. Het laatst genoten inkomen vormt daarom geen juiste afspiegeling van de verdiensten van de aan appellante soortgelijke persoon.
ECLI:NL:CRVB:2021:1303
Indicatie banenafspraak. SMBA methode.
Besluit SUWI art. 3.5
Afwijzing aanvraag voor een Indicatie banenafspraak. De grond van appellant dat het UWV ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een FML, slaagt niet. Uit het Besluit SUWI en de toelichting bij de wijziging van het Besluit SUWI per 1 mei 2015 (nota van toelichting, blz. 11; Stb. 2015,155) volgt dat het UWV het arbeidsvermogen toetst aan de methodiek van drempelfuncties. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de zogenoemde methode SMBA (Sociaal Medisch Beoordelen van Arbeidsvermogen). De Raad heeft eerder overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3446)
dat het UWV de mogelijkheid niet kan worden ontzegd gebruik te maken van een dergelijke methode. Het is vervolgens aan de bestuursrechter of het UWV met toepassing van de methode SMBA en de daarbij ondersteunende systemen in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Awb en of de gehanteerde werkwijze heeft gevoerd tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan.
ECLI:NL:CRVB:2021:1234
Onjuiste tenaamstelling loonsanctiebesluit.
WIA art. 25 lid 9
In plaats van aan de gemeente (betrokkene) is de loonsanctie gericht aan de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking. Met betrekking tot onjuiste naamsvermeldingen in een besluit is in de rechtspraak aanvaard dat het besluit desalniettemin tot een betalingsverplichting leidt wanneer de op het besluit vermelde gegevens redelijkerwijs geen misverstand kunnen oproepen met betrekking tot de vraag voor wie het bestemd is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 12 augustus 2016,
ECLI:NL:HR:2016:1903 en de uitspraak van de Raad van 5 juni 1997). Er kan redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat met het besluit van 8 augustus 2016 aan betrokkene, en niet aan een ander rechtspersoon, een loonsanctie werd opgelegd. De in het besluit genoemde werknemer had een aanstelling bij betrokkene, betrokkene was ervan op de hoogte dat er in verband met een onvoldoende re-integratie resultaat voor werknemer een loonsanctie zou volgen, en namens betrokkene is feitelijk ook bezwaar gemaakt tegen het besluit over de loonsanctie.
ECLI:NL:CRVB:2021:1316
Loonsanctie. Geen verkenning bij werkgever of met taken kan worden geschoven.
WIA art. 25 lid 9
Er is terecht een loonsanctie opgelegd. Van een werkgever wordt verwacht te verkennen of binnen de eigen organisatie eventueel kan worden geschoven met taken om een niet bestaande functie toch structureel te kunnen aanbieden. Van een dergelijke verkenning is in de stukken niet gebleken. De enkele opmerking dat dit onmogelijk was omdat daarvoor de bekostiging ontbrak, is daartoe onvoldoende. Het laten werken van werknemer in een functie zonder uitzicht deze structureel te kunnen aanbieden in het eerste spoor, enkel om de kansen in het tweede spoor te vergroten, ziet voorbij aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarde dat werkhervatting een structureel karakter dient te hebben. Dit houdt in dat het aannemelijk moet zijn dat werknemer ook na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode in deze arbeid kan blijven werken. Nu het, zoals ook appellante heeft gesteld, op voorhand duidelijk was dat deze arbeid niet structureel aangeboden kon worden, zijn hierdoor wellicht kansen onbenut gebleven.
ECLI:NL:CRVB:2021:1358
Loonsanctie. Geen adequate behandeling.
WIA art. 25 lid 9
Volgens de verzekeringsarts voldoet de behandeling van werkneemster niet aan “een naar algemeen medische maatstaven geaccepteerde behandeling” en zijn daardoor re-integratiekansen gemist. Gewezen wordt op hoofdstuk 11 van de Werkwijzer Poortwachter. De motivering van de verzekeringsarts is onvoldoende onderbouwd. De verzekeringsarts heeft niet aannemelijk gemaakt dat met de door haar geopperde behandelmogelijkheden en een adequatere begeleiding, ook in het concrete geval van werkneemster, daadwerkelijk sprake zou zijn geweest van een andere belastbaarheid met re-integratiemogelijkheden. Ook heeft de verzekeringsarts niet aannemelijk gemaakt dat de situatie op het moment van beoordeling is op te heffen door het inzetten van deze, tot nu toe ontbrekende begeleiding of interventies.
ECLI:NL:CRVB:2021:1237
Onkostenvergoeding volksvertegenwoordiger.
WAO art. 44
Het UWV heeft de belaste kilometer- en onkostenvergoeding meegeteld bij het sv-loon en toepassing geven aan artikel 44 van de WAO. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van dit artikel. Dat appellant zijn werkzaamheden als volksvertegenwoordiger als gevolg van het (door het UWV) toepassing geven aan artikel 44, eerste lid, WAO objectief niet (goed) heeft kunnen verrichten is niet gebleken. Er is reeds daarom geen reden dat het UWV de door appellant als [functie] ontvangen inkomsten (waaronder ook worden verstaan belaste onkostenvergoedingen) anders zou moeten behandelen dan door niet volksvertegenwoordigers ontvangen inkomsten. Voor het buiten toepassing laten van artikel 44, eerste lid, van de WAO is dan ook geen aanleiding.
ECLI:NL:CRVB:2021:1397
Arbeidsvermogen. Vervoersvoorziening.
Wajong art. 2:4, 2:22 lid 2 onder a
Het begrip ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ in hoofdstuk 2 van de Wajong is na 1 januari 2015 gelijk aan het begrip ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ in artikel 1a van het Schattingsbesluit en hoofdstuk 1a van de Wajong. Appellante beschikt op de data in geding over arbeidsvermogen. De beroepsgrond dat appellante alleen onder begeleiding haar werkplek kan bereiken, slaagt niet. Voor zover dergelijke begeleiding bij het bereiken van de werkplek voor appellante noodzakelijk zou zijn, sluit dit de aanwezigheid van arbeidsvermogen in de zin van Hoofdstuk 1a van de Wajong niet uit. De Participatiewet geeft de mogelijkheid om in het kader van de ondersteuning bij arbeidsinschakeling een vervoersvoorziening toe te kennen. Voor personen als appellante, die een uitkering op grond van Hoofdstuk 2 van de Wajong ontvangen, biedt artikel 2:22, tweede lid onder a, van de Wajong een vergelijkbare mogelijkheid.