ECLI:NL:CRVB:2021:1419
Ten onrechte beëindigde bijstand. Rechtmatig verblijf. Besluit staatssecretaris. Afwijzing nieuwe aanvragen.
PW art. 11
Vaststaat dat het verblijfsrecht van appellante is herleefd als gevolg van haar werkzaamheden in loondienst in de periode van 17 juli tot en met 30 september 2017. Van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 dient te worden uitgegaan, zolang de staatssecretaris geen besluit heeft genomen over de beëindiging van het verblijfsrecht. De staatssecretaris heeft pas bij besluit van 28 november 2018 beslist dat het rechtmatig verblijf van appellante is geëindigd. Dat het college voorafgaand aan de besluitvorming overleg heeft gehad met de IND, maakt dit niet anders. Er dient er dan ook van uit te worden gegaan dat appellante op 27 april 2018 nog rechtmatig verblijf had. Dit brengt mee dat aan de besluiten op de aanvragen om bijstand van na de beëindiging de grondslag is komen te ontvallen.
ECLI:NL:CRVB:2021:1440
Intrekking. Werkzaamheden als snorder. Onvoldoende feitelijke grondslag.
PW art. 17 lid 1, 31 lid 1
Uit de door de politie opgemaakte registraties volgt weliswaar dat het [adres] als snordersplek en appellant als snorder bij de politie bekend stonden, maar de onderzoeksbevindingen bevatten onvoldoende concrete feiten en omstandigheden om te kunnen vaststellen dat appellant daadwerkelijk werkzaamheden als snorder verrichtte. Een voldoende onderbouwing dat sprake is van een snordersplek, een snorder of van snordersgedrag ontbreekt. Er is geen proces verbaal en de gegevens, waaronder waarnemingen, zijn te beperkt. Dat met de auto waarin appellant is waargenomen veel kilometers zijn gereden, is ook een onvoldoende onderbouwing. De beschikbare gegevens wekken duidelijk de indruk dat appellant snordersactiviteiten verrichtte, maar die gegevens zijn niet toereikend voor de conclusie dat appellant in de te beoordelen periode op geld waardeerbare werkzaamheden als snorder heeft verricht.
ECLI:NL:CRVB:2021:1476
Geen schending inlichtingenverplichting. Inkomsten boven de norm. Geen benadeling. Geen boete maar waarschuwing.
PW art. 17 lid 1, 18a
Appellant heeft gemeld dat hij werk had gevondenen en dat zijn inkomsten ongeveer € 1.700,- bedroegen. De verwachte inkomsten lagen ruim boven de voor appellant geldende bijstandsnorm. Onder deze omstandigheden rustte op appellant niet de verplichting om spontaan gegevens over de hoogte van het loon per maand of loonspecificaties te verstrekken. Appellant heeft niet de inlichtingenverplichting geschonden door deze gegevens niet spontaan te verstrekken. Met het opvragen van de loonoverzichten bij het opschortingsbesluit is wel de verplichting ontstaan om inlichtingen over de hoogte van het loon over die maanden aan het college mee te delen. Appellant heeft deze gegevens naar aanleiding daarvan niet tijdig en volledig verstrekt zodat appellant daarmee wel de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het college is daarom gehouden een boete op te leggen. Van een benadelingsbedrag als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting is echter geen sprake. De Raad herroept de boete en legt een waarschuwing op.
ECLI:NL:CRVB:2021:1498
Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling. Onroerend goed in het buitenland. Geen discriminatoir onderzoek.
PW art. 53a
De SVB heeft de AIO-aanvulling ingetrokken en teruggevorderd, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van het bezit van een onroerende zaak in Turkije. Uit de na een Wob-verzoek door gemachtigde ontvangen Werkinstructie 2017, brief van de manager juridisch beleid en beroep van de SVB, en de Werkinstructie 2019, blijkt niet dat bij de inrichting van de onderzoeken van AIO-gerechtigden naar vermogen in het buitenland, sprake is van een verschil in behandeling tussen in Nederland geboren AIO-gerechtigden en in het buitenland geboren AIO-gerechtigden naar aanleiding van een enkele vakantiemelding, laat staan dat dat bij de uitvoering van deze onderzoeken sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling van deze groepen AIO-gerechtigden.
ECLI:NL:CRVB:2021:1475
Dringende reden. Afzien van terugvordering en boete.
PW art. 18a lid 7, 58 lid 8
Met de overgelegde stukken van de wijkcoach, de arts Maatschappij & Gezondheid en de huisarts heeft appellant, mede gelet op de brief van de huisarts en praktijkondersteuners GGZ, aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van dringende redenen. Uit de overgelegde stukken volgt dat de bestaande psychische problematiek van appellant als gevolg van de terugvordering en de boete is toegenomen. Het gaat hierbij niet om een incidentele toename van de klachten. De terugvordering en de boete vormen een constante 'trigger' voor de klachten van appellant. De druk die appellant ervaart leidt tot onaanvaardbare sociale gevolgen omdat zijn functioneren door de voortdurend aanwezige trigger niet zal stabiliseren en zijn mogelijkheid om zelfstandig een bestaan op te bouwen in de weg zal staan. De bescherming van de beslagvrije voet alleen maakt dat in dit geval niet anders. In de voortdurende psychische problematiek van appellante en de omstandigheid dat de klachten zelfs zijn verergerd, ziet de Raad aanleiding om de zaak definitief te beslechten, in die zin dat geheel van de terugvordering en van het opleggen van een boete wordt afgezien.