Laden...

CRvB - Nieuwsbrief Jurisprudentie 6, jaargang 2020

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > CRvB - Nieuwsbrief Jurisprudentie 6, jaargang 2020

Nummer 6, jaargang 2020

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt maandelijks uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die in de afgelopen maand zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de maand juni 2020 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek. Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2020:1207 (met persbericht Nieuwe lijn voor tijdig indienen bezwaarschrift)

    Ter post bezorgen. Arrest Hof van Justitie. Postrichtlijn. Verzending door andere postbedrijven dan PostNL. Registratie bij ACM. Datum poststempel bepaalt in beginsel de datum van ter postbezorging. Te laat gemaakt bezwaar.

    Awb art. 6:7, 6:8, 6:9, 6:11

    De Raad hanteert met onmiddellijke ingang de nieuwe lijn dat onder verzending van post in de zin van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet langer uitsluitend wordt verstaan verzending via PostNL. Onder andere postaanbieders wordt voor in Nederland ter post bezorgde stukken verstaan ieder bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf. Dit brengt mee dat een bezwaar- of (hoger)beroepschrift ook tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn bij een andere postaanbieder dan PostNL ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Bevat het stuk een poststempel van het postbedrijf met een datum gelegen na de laatste dag van de termijn, dan is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het geschrift op een eerdere datum dan het poststempel aangeeft en wel uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1211

    Ontvankelijk beroep. Redelijkerwijs geen bezwaar. Beroepsgronden. Besliscomponenten.

    Awb art. 6:13

    Artikel 6:13 van de Awb noch enig andere rechtsregel staat er aan in de weg dat appellant in een geval als dit tegen het bestreden besluit beroep instelt bij de bestuursrechter. Omdat het primaire besluit voor appellant gunstiger was, kan appellant redelijkerwijs niet worden verweten dat hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Dat appellant tegen het bestreden besluit gronden aanvoert die hij ook tegen het primaire besluit had kunnen aanvoeren doet hieraan niet af. Anders dan voorheen (zie ECLI:NL:CRVB:2009:BH1536) ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat in dat geval uit artikel 6:13 van de Awb voortvloeit dat het beroep van appellant zich dient te beperken tot de nadelige wijziging van zijn rechtspositie die met het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Van belang in dit verband is dat de wetgever met artikel 6:13 van de Awb uitdrukkelijk geen argumentatieve of grondenfuik heeft willen introduceren. Een belanghebbende wordt door het artikel uitsluitend beperkt in zijn mogelijkheid om beroep in te stellen tegen onderdelen van een besluit waartegen zijn bezwaren zich niet hebben gericht. Binnen de aldus beperkte omvang van een geschil mag hij echter nieuwe gronden aandragen. Omdat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de wet WIA naar vaste rechtspraak niet bestaat uit onderdelen maar uit besliscomponenten, brengt artikel 6:13 van de Awb geen beperking aan in de gronden die appellant tegen de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aanvoert.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1258

    Niet-ontvankelijk beroep. Beroep op betalingsonmacht griffierecht. Beoordelingsperiode. Ontbrekende inkomsteninformatie. Verplichting griffier.

    Awb art. 8:41

    De periode waarover de hoogte van het inkomen en vermogen in verband met het beroep op betalingsonmacht voor griffierecht wordt beoordeeld vangt aan nadat de griffier de indiener van het (hoger)beroepschrift voor de eerste maal op de verschuldigdheid van het griffierecht heeft gewezen en eindigt op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort. De griffier is niet verplicht een verklaring als bedoeld in artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand op te vragen en kan ook op een andere manier vaststellen of aan de voorwaarden voor vrijstelling wordt voldaan. De rechtbank heeft niet opnieuw een termijn moeten geven om het griffierecht te voldoen. Het beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van griffierecht


    ECLI:NL:CRVB:2020:1247

    Bevoegdheid rechtbank. Nog niet beslist over besluit tot terugvordering. Brutering vordering.

    Awb art. 8:69 Geen regel van geschreven of ongeschreven recht staat eraan in de weg dat de rechtbank uitspraak doet op het beroep tegen het bruteringsbesluit, terwijl zij nog niet heeft beslist op het beroep tegen het terugvorderingsbesluit.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1250

    Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep. Minimaregeling. Kortingspas. In aanmerking te nemen vermogen.

    Awb art. 8:105; PW art. 35; Beleidsregels bijzondere bijstand en Amstelveenpas gemeente Amstelveen

    Nu voor wat betreft de Minimaregelingen in de Beleidsregels geen wet kan worden aangewezen die is opgenomen in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is de Raad in beginsel niet bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De Minimaregelingen tonen echter naar onderwerp, kader en strekking een sterke verwantschap met de bepaling over bijzondere bijstand, neergelegd in artikel 35, eerste lid, van de PW, die wel in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is opgenomen. Ondanks het ontbreken van een wettelijke grondslag, dient de Raad de bevoegdheid toe te komen in hoger beroep te oordelen over een uitspraak van de rechtbank hierover. Het college heeft in zijn Beleidsregels voor de toetsing van een aanvraag om een Amstelveenpas niet opgenomen dat spaargelden die zijn opgebouwd tijdens een periode van bijstand niet als vermogen in aanmerking worden genomen. Dit betekent dat voor de beoordeling van een aanvraag in het kader van de Minimaregelingen, artikel 34, tweede lid, aanhef en onder c, van de PW niet van toepassing is.

  • ECLI:NL:CRVB:2020:1312

    Prejudiciële vragen over recht op WW-uitkering van migrerende werknemer

    Verordening (EG) nr. 883/2004 art. 65 lid 2, art. 65 lid 5
    De Centrale Raad van Beroep verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU uitspraak te doen over de volgende vragen:

    • Moet artikel 65, tweede en vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 zo worden uitgelegd dat een volledig werkloze die tijdens het ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel 11, tweede lid van Verordening (EG) nr. 883/2004 uit de bevoegde lidstaat, en/of voordat zijn dienstbetrekking is geëindigd, zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere lidstaat, recht heeft op een werkloosheidsuitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont?
    • Is hierbij van belang om welke redenen, bijvoorbeeld om gezinsredenen, deze werkloze zijn woonplaats heeft overgebracht naar een andere dan de bevoegde lidstaat?
  • ECLI:NL:CRVB:2020:1185

    Afgewezen aanvraag. Niet wonen op opgegeven adres. Geen vooropgezet tijdelijk verblijf.

    PW art. 11, 17

    De aanvraag om bijstand is afgewezen omdat appellant niet woonde op het door hem opgegeven adres. Hij heeft zijn hoofdverblijf verplaatst naar dat van zijn ex-echtgenote. Er kan hier niet gesproken worden van een vooropgezet tijdelijk verblijf in verband met medisch herstel. De medische situatie is niet onderbouwd en bovendien is een verblijf van zeven maanden geen kort verblijf.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1189

    Intrekken bijstand. Recht niet vast te stellen. Niet volledig meewerken aan huisbezoek. Verbaal agressief gedrag. Herstelperiode. Handelwijze toezichthouders.

    PW art. 17 lid 2, 53a

    De Raad deelt, anders dan de rechtbank heeft gedaan, het standpunt van het college dat de toezichthouders, gelet op hun veiligheid, betrokkene, die zich verbaal agressief uitte, niet nogmaals tijdens het huisbezoek tot kalmte hadden hoeven manen en evenmin na een korte hersteltermijn nogmaals hadden moeten aanbellen.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1130

    Toepassen kostendelersnorm. Geen commerciële huurprijs. Geen indexering.

    PW art. 22a

    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar de zogenoemde huurprijscheck en de specifieke omstandigheden van het geval, dat geen sprake is van een commerciële huurprijs. De overeengekomen huurprijs ligt ruim 40% onder het resultaat van de huurprijscheck. Appellante heeft de door het college gehanteerde uitgangspunten bij de huurprijscheck niet betwist. Verder is van belang dat appellante en X al 23 jaar, grotendeels zonder huurcontract, in dezelfde woning woonden en dat niet is gebleken dat de in de kamerhuurovereenkomst opgenomen huurprijs is geïndexeerd.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1168

    Verlaging norm. Geen woonkosten. Opvang Leger des Heils. Betaling eigen bijdrage. Vergelijking met opvang in inrichting.

    PW art. 27; Awb 4:84

    Gelet op het feit dat appellante in de opvang van het Leger des Heils verbleef, geen eigen woning had en dus ook geen kosten van het aanhouden van een woning behoefde te maken, was het college in beginsel bevoegd om met toepassing van artikel 27 van de PW de norm voor appellante lager vast te stellen. De opvang door het Leger des Heils omvatte ook drie maaltijden per dag, het wassen van kleding en het gebruik van computers. De eigen bijdrage die appellante daarvoor betaalde kan daarom niet volledig met woonkosten worden gelijkgesteld. Dit betekent dat het college vanwege die eigen bijdrage niet hoefde af te zien van verlaging. Er zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college de hardheidsclausule in de Beleidsregels moest toepassen of met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de (analoge) toepassing van zijn beleidsregels had moeten afwijken en de norm met minder dan 10% had moeten verlagen.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1248

    Afgewezen aanvraag individuele inkomenstoeslag. Beleidsregels. Doelgroep. Individuele beoordeling.

    PW art. 36; Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet van de gemeente Krimpenerwaard

    Met het beleid van het college is de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag niet beperkt tot de in artikel 3 van de beleidsregels genoemde categorieën. In artikel 3 van de beleidsregels is alleen vermeld dat personen die in een viertal categorieën vallen in beginsel geen zicht op inkomensverbetering hebben. Dat sluit niet uit dat ook andere personen op grond van een op de persoon van de aanvrager toegespitst onderzoek naar het uitzicht op inkomensverbetering recht op een individuele inkomenstoeslag kunnen hebben. Deze individuele beoordeling heeft het college in dit geval ook gemaakt. In zoverre gaat het college met artikel 3 van de beleidsregels de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1159

    Voorwaarde IOAW. Drie maanden WW-uitkering hebben gehad. Afzonderlijke perioden WW-uitkering. Niet bij elkaar op te tellen. Niet voldaan aan jareneis.

    IOAW art. 2; WW art. 17 lid 1, 42

    Twee afzonderlijke periodes van drie maanden WW-uitkering kunnen niet bij elkaar opgeteld worden om daarmee te voldoen aan de voorwaarde voor het recht op IOAW.

     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1157

    Niet gemelde verkoopactiviteiten op rommelmarkt. Inkomensbegrip in de IOAW. Relevante inkomsten. Recht niet vast te stellen.

    IOAW art. 8, 9, 13; Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten art. 2:2; Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3:90

    Inkomsten uit verkoop van spullen op rommelmarkten kunnen op grond van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten worden aangemerkt als voor de IOAW relevante inkomsten. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt wat de omvang van de inkomsten was in de maanden waarover de IOAW-uitkering is ingetrokken. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het recht op IOAW-uitkering in deze maanden niet is vast te stellen.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1257

    Niet gemelde werkzaamheden in snackbar. Op geld waardeerbaar. Recht op bijstand niet vast te stellen. Hoedanigheid werkloze werknemer niet vast te stellen.

    IOAW art. 8; PW art. 17 lid 1

    De niet gemelde activiteiten in een snackbar betreffen werkzaamheden omdat deze op geld waardeerbaar zijn. Door onbekende omvang van de werkzaamheden is het recht op bijstand niet vast te stellen en evenmin is vast te stellen of appellant een werkloze werknemer is in de zin van de IOAW.

  • ECLI:NL:CRVB:2020:1233

    Pgb en schuldsanering. Weigeringsgronden.

    Rlz art. 5.9 onder e.

    Nu de Wet schuldsanering natuurlijke personen op appellante van toepassing is verklaard en dit op grond van artikel 5.9, aanhef en onder e, van de Rlz een verplichte weigeringsgrond is voor het verlenen van een pgb, heeft het zorgkantoor terecht geweigerd een pgb te verlenen.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1155

    Buitenlandbijdrage. Wettelijke beslistermijn en rechtszekerheidsbeginsel.

    Rzv art. 6.3.3 lid 3.

    Met het oog op de rechtszekerheid wordt niet aanvaardbaar geacht dat CAK meer dan vijf jaar na afloop van de wettelijke beslistermijn, dan wel, als dit later is, na het moment waarop CAK bekend kon zijn met het feit dat over een bepaald kalenderjaar een verdragsbijdrage moet worden geheven, de verdragsbijdrage nog in rekening brengt.

  • ECLI:NL:CRVB:2020:1259

    Boete. Cautieplicht. Schriftelijke opvragen van informatie. Verhoor.

    Awb art. 5:10a

    Uit artikel 5:10a van de Awb volgt dat de cautieplicht bestaat wanneer naar objectieve maatstaven door een redelijk waarnemer kan worden vastgesteld dat de betrokkene wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie. Blijft in een zodanig geval de cautie ten onrechte achterwege, dan kan de verklaring van de betrokkene in de regel niet worden gebruikt als bewijs voor de feiten die aan de sanctie ten grondslag zijn gelegd. In het algemeen geldt dat het schriftelijk opvragen van informatie niet gelijk kan worden gesteld aan een verhoor als hiervoor bedoeld in die zin dat een verhoor een situatie is van een mondelinge ondervraging, waarbij sprake is van een zekere druk. Dit is slechts anders indien in bijzondere omstandigheden van een schriftelijke vraag een zodanige druk om te antwoorden zou uitgaan, dat materieel sprake is van een verhoor.


     

    ECLI:NL:CRVB:2020:1223

    Benadelingsbedrag. Uitbetaling ouderdomspensioen niet het gevolg van mededelingsverplichting.

    AOW art. 17c; Boetebesluit socialezekerheidswetten art. 1, 2

    Onder benadelingsbedrag wordt verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ouderdomspensioen is verleend. Door de SVB is vastgesteld dat over de periode van januari 2016 tot en met augustus 2016 sprake is van de uitbetaling van een te hoog bedrag aan AOW als gevolg van het niet tijdig melden door appellant van zijn huwelijk op 12 december 2015. Appellant diende deze wijziging binnen zes weken vanaf 12 december 2015 door te geven. Daarvan uitgaande kan de te hoge uitbetaling in de maand januari 2016 niet het gevolg zijn van een schending van de mededelingsverplichting, zodat het betrekken van het in deze maand onverschuldigd betaalde bedrag bij de berekening van de boete in strijd is met artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

  • ECLI:NL:CRVB:2020:1261

    Maximering dagloon bij samenloop van ZW-uitkering en WGA-vervolguitkering, bedoeling wetgever

    Dagloonbesluit werknemersverzekeringen art. 25

    Met het UWV wordt geoordeeld dat in het geval van betrokkene in de periode hier in geding sprake is van een situatie waarin gelijktijdig aanspraak bestaat op twee uitkeringen, te weten een ZW-uitkering en een WGA-vervolguitkering en dat daarom, gelet op de tekst, artikel 25 van het Dagloonbesluit op deze situatie van toepassing is. De stelling van betrokkene dat artikel 25 van het Dagloonbesluit niet van toepassing is, omdat de WGA-vervolguitkering van betrokkene niet is gebaseerd op een WIA-dagloon, maar op het wettelijke minimumloon, volgt de Raad niet. De uitleg van betrokkene zou erop neer komen dat hij twee uitkeringen ontvangt, die samen meer dan 70% van het maximum dagloon zouden bedragen. Het UWV heeft terecht aangevoerd dat dit niet spoort met de bedoeling van de besluitgever om, ongeacht de grondslag van de uitkeringen, de hoogte van een combinatie van uitkeringen aan een maximum te binden, dat aan het maximumdagloon is gerelateerd.

Nieuwsbrieven 2025