ECLI:NL:CRVB:2020:3016
Onschuldpresumptie. Raad volgt oordeel strafrechter.
EVRM art. 6
Het hof heeft appellante voor wat betreft bepaalde periode vrijgesproken van het ten laste gelegde misdrijf dat zij in strijd met de haar bij artikel 17 van de PW opgelegde verplichting opzettelijk heeft nagelaten te melden dat zij met X een gezamenlijke huishouding voerde op het uitkeringsadres. Gelet op de motivering van de vrijspraak door het hof kan de Raad in dit geval niet, zonder twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak, tot een ander oordeel komen dan de strafrechter over de vraag of appellante in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding met X heeft gevoerd. Het dagelijks bestuur heeft de besluitvorming mede gebaseerd op aanvullende gegevens, waarover het hof niet beschikte. Deze gegevens zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake was van een gezamenlijke huishouding.
ECLI:NL:CRVB:2020:3235
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn. Geen “porplicht". Geen verrekening met dwangsom.
EVRM art. 6
Het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding redelijke termijn wordt toegewezen. Deze vergoeding kan niet worden afgewezen of beperkt op de grond dat niet is aangedrongen op een spoedige behandeling van de zaak. De aan appellante uitbetaalde dwangsom kan niet op de hoogte van de schadevergoeding in mindering gebracht worden. Het opleggen van een dwangsom is niet bedoeld als vergoeding van mogelijke immateriële schade die het gevolg is van het te lang duren van een procedure.
ECLI:NL:CRVB:2020:3372
Twijfel over juistheid afgelegde verklaring. Langer verblijf in buitenland dan toegestane periode van vier weken.
PW art. 13 lid 1 onder e
In dit geval wordt afgeweken van het algemene uitgangspunt dat van de juistheid van een afgelegde verklaring kan worden uitgegaan. Uit de afgelegde verklaring is af te leiden dat appellante niet zeker was over de periode van haar verblijf in Turkije. Appellant is de Nederlandse taal niet goed machtig maar heeft een verklaring afgelegd zonder tolk. Een vergissing in de verklaring van appellante is niet uit te sluiten. Evenmin vindt de verklaring steun in de overgelegde reisdocumenten met stempels van in- en uitreis. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellante in mei 2016 in Turkije is geweest.
ECLI:NL:CRVB:2020:3052
Niet melden inschrijving derde op uitkeringsadres.
PW art. 17 lid 1
Uit de enkele omstandigheid dat betrokkene het college niet heeft gemeld dat X zich op zijn adres heeft ingeschreven, kan, zonder nadere gegevens, nog niet de conclusie worden getrokken dat betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hiertoe is van belang dat de inschrijving niet betrokkene zelf betreft en dat uit de inschrijving van X op het uitkeringsadres nog niet volgt dat betrokkene daarvan op de hoogte was of had moeten zijn. In dit geval was betrokkene op de hoogte van de woonsituatie van X. Hij heeft dan ook de inlichtingenverplichting geschonden door aan het college geen mededeling te doen van de inschrijving van X in de BRP op zijn adres en vervolgens niet te reageren op de brief van het college van 10 juni 2016 waarin het college vroeg om nadere informatie over X.
ECLI:NL:CRVB:2020:3302
Schending inlichtingenverplichting. Inschrijving KvK. Geen grondslag voor intrekking. Niet kunnen beschikken over tegoed bankrekening vader.
PW art. 17 lid 1
Er is sprake van schending van de inlichtingenverplichting door inschrijving bij KvK als bestuurder van stichting niet te melden. Er is echter geen feitelijke grondslag voor het intrekking van bijstand. Het college heeft geen onderzoek verricht naar werkzaamheden of activiteiten van appellant voor de stichting. Niet gebleken is van verrichte werkzaamheden. Evenmin is er voldoende feitelijke grondslag dat appellant over de gehele gestelde periode kon beschikken over het tegoed op de bankrekening van zijn vader.
ECLI:NL:CRVB:2020:3292
Boete. Anticiperen op verhogen beslagvrije voet ook bij alleen opnieuw vaststellen boete op grond van draagkracht.
PW art. 18a
De Raad ziet aanleiding ook in deze zaak, waarin de boete alleen vanwege de draagkracht opnieuw moet worden vastgesteld, vooruit te lopen op de invoering van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De Raad zal daarom ook in deze zaak uitgaan van een beslagvrije voet van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. De voor beslag vatbare ruimte is daarom in beginsel 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.
ECLI:NL:CRVB:2020:3228
Afgewezen verzoek om maatregel te herzien. Onjuiste wettelijke grondslag. Beleid over tijdige indiening.
PW art. 18 lid 3, 18 lid 11
Het besluit tot afwijzing van de gevraagde herziening van de maatregel berust niet op een juiste wettelijke grondslag. Een besluit op een verzoek om een op grond van artikel 18, tweede lid, van de PW opgelegde maatregel te heroverwegen vindt zijn grondslag in artikel 18, derde lid, van de PW en niet in artikel 18, elfde lid, van de PW. Op grond van het beleid geldt voor verzoeken tot herziening dat het verzoek kan worden ingediend vanaf de datum van het maatregelenbesluit tot de einddatum van de looptijd van de maatregel. Appellant heeft het verzoek tot heroverweging niet tijdig ingediend. Het gebrek in de wettelijke grondslag wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd.
ECLI:NL:CRVB:2020:3258
Maatregel. Schending geharmoniseerde verplichting. Verordenende bevoegdheid t.a.v. duur van geüniformeerde maatregel. Geen bevoegdheid tot verdere differentiatie na vaststellen standaardduur.
PW art. 18 lid 4a, 18 lid 5; Verordening maatregelen en handhaving PW, IOAW en IOAZ art. 8 lid 2
Op grond van de Verordening legt het college een geüniformeerde maatregel op van 100% gedurende een maand. Er is geen verordenende bevoegdheid om, als eenmaal is gekozen voor de standaardduur van één, twee of drie maanden, afgezien van gevallen van recidive, verder te differentiëren in hoogte of duur van de maatregel in verband met de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid. Dit strookt immers niet met de wettekst, de toelichting hierop of met de bedoeling van de wetgever. De gemeenteraad was daarom niet bevoegd om in de Verordening te bepalen dat een maatregel voor de duur van een maand wordt verlengd bij zwaar nalatig gedrag. Het betreffende artikellid in de Verordening is onverbindend zodat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het college was niet bevoegd een maatregel op te leggen voor een langere duur dan één maand.
ECLI:NL:CRVB:2020:3345
Geüniformeerde maatregel. Verlaging met 100% gedurende twee maanden. Niet verschijnen op gesprekken met arbeidscoach. Sociale beperkingen.
PW art. 18 lid 10
Het college heeft het toetsingskader van de dringende redenen niet juist toegepast. De (sociale) beperking van de mogelijkheden van appellant en zijn persoonlijke omstandigheden heeft het college onvoldoende betrokken bij de vraag of sprake was van dringende redenen die tot beperking of herroeping van de maatregel konden leiden. De maatregel wordt verlaagd tot 50%.
ECLI:NL:CRVB:2020:2999
Eenmalige bijschrijving. Geen inkomen.
PW art. 31 lid 1, 32 lid 1
Een eenmalige bijschrijving ter uitvoering van een door appellant gesloten commerciële kredietovereenkomst met een commerciële kredietgever voor een lening van € 500,- is ten onrechte aangemerkt als inkomen. Deze lening komt naar zijn aard niet overeen met de in artikel 32, eerste lid, van de PW genoemde inkomensbronnen.
ECLI:NL:CRVB:2020:3230
Ten onrechte afgewezen aanvraag om AIO-aanvulling. Erfenis in termijnen betaald. Ten onrechte aangemerkt als inkomen. Vermogen beneden de vermogensgrens.
PW art. 31 lid 1, 32 lid 1
De SVB heeft het door appellant maandelijks ontvangen bedrag van € 400,- uit een erfenis ten onrechte aangemerkt als inkomen en op grond daarvan de aanvraag om een AIO-aanvulling afgewezen. Een periodieke betaling is op zichzelf niet doorslaggevend om middelen als inkomen aan te merken. De constructie van periodieke uitbetaling van de erfenis maakt niet dat de aard van dit middel wijzigt en gelijk moet worden gesteld met inkomen. Bij de aanvraag beschikte appellant over vermogen dat onder de vermogensgrens bleef. De Raad voorziet zelf en bepaalt dat appellant bijstand wordt verleend.
ECLI:NL:CRVB:2020:3295
Intrekken en terugvorderen bijstand. Boete. Geen juiste informatie over saldi op spaarrekeningen van inwonende minderjarige kinderen.
PW art. 31 lid 1, 32 lid 1
Appellante heeft tegendeel van de toepassing van de vooronderstelling, dat zij redelijkerwijs over het tegoed op de op naam van haar minderjarige kinderen gestelde rekeningen kon beschikken, niet aannemelijk gemaakt. Van beperking in beschikkingsmacht is niet gebleken. Dat appellante geen inzicht had in het verloop van de saldi van de rekeningen, dat in de akte van verdeling was overeengekomen dat X het beheer had over de rekeningen en dat de saldi voor de kinderen bestemd waren, doet er niet aan af dat appellante kon beschikken over de tegoeden. Appellante had kennis over de bankrekeningen en had navraag moeten doen naar de saldi. Bedrag vermogensgrens juist gehanteerd. Door uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid is de boete evenredig.
ECLI:NL:CRVB:2020:3375
Vermogenstoeval. Geen rekening houden met schulden.
PW art. 34
Het geschil dat ziet op intrekken en terugvorderen bijstand beperkt zich tot de vraag of de volgens appellante aanwezige schulden betrokken hadden moeten worden bij het bepalen van de vermogensoverschrijding. In het geval van appellante is de vermogenstoeval, de schenking van € 5.000,- op 30 december 2015, verminderd met de actuele vermogensruimte van € 814,- de vermogensoverschrijding. Het college heeft op goede gronden vastgesteld dat het vrij te laten vermogen met € 4.186,- is overschreden. Het college hoefde bij de vaststelling van de vermogensoverschrijding geen rekening te houden met de volgens appellante aanwezige schulden. Het actuele vermogen speelt bij het vaststellen van de vermogensoverschrijding immers geen rol.
ECLI:NL:CRVB:2020:3076
Woonplaats. Centrum van het maatschappelijk leven. Intrekken en terugvorderen bijstand.
PW art. 40
Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellante het centrum van haar maatschappelijk leven niet in gemeente C heeft gehad. Weliswaar blijkt uit haar verklaringen dat zij het meest verbleef in gemeente A en dat zij daar een huisarts heeft en is behandeld door de crisisdienst van de GGZ, maar het college heeft geen onderzoek gedaan naar de overige feiten en omstandigheden. Besluitvorming is niet zorgvuldig.
ECLI:NL:CRVB:2020:3229
Terugvordering nadat intrekking vast is komen te staan. Betekenis formele rechtskracht. Beoordelen schending inlichtingenverplichting. Geen hoofdverblijf binnen gemeente.
PW art. 54 lid 1, 58 lid 1
De formele rechtskracht van het intrekkingsbesluit ziet uitsluitend op de rechtsgevolgen daarvan, namelijk dat appellant vanaf 5 augustus 2013 jegens het college geen recht heeft op bijstand. Appellant kan dan ook in deze procedure, die het besluit tot terugvordering over de periode van 5 augustus 2013 tot en met 30 april 2014 betreft, in volle omvang de daaraan ten grondslag liggende schending van de inlichtingenverplichting bestrijden. Omdat appellant heeft berust in het intrekkingsbesluit, zullen de tegen de terugvordering aangevoerde gronden op de feitelijke en juridische grondslag worden beoordeeld. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat zijn hoofdverblijf niet in de gemeente H was.
ECLI:NL:CRVB:2020:3304
Bevoegd tot intrekking en terugvordering AIO-aanvulling naar norm gehuwden. Schending inlichtingenverplichting. Niet gemeld inkomen uit pgb. Boete aan een van de gehuwden opgelegd. Individueel vast te stellen boete. In gelijke mate verwijtbaar.
PW art. 47g lid 1, 54 lid 3, 58 lid 1, 59 lid 1
Dat de administratie van een pgb wordt gedaan door servicecentrum pgb van de SVB betekent niet dat de SVB op de hoogte was van het aan appellante toegekende pgb. Intrekking AIO-aanvulling is in overeenstemming met beleidsregel. SVB was bevoegd de AIO-aanvulling naar norm voor gehuwden uitsluitend van appellante terug te vorderen. Omdat de SVB de boete alleen aan appellante heeft opgelegd moet bij de vaststelling van de hoogte van de boete uitgegaan worden van de helft van het benadelingsbedrag. Beide appellanten zijn in gelijke mate verwijtbaar.
ECLI:NL:CRVB:2020:3294
GALOP II onderzoek. Onrechtmatig verkregen bewijs. Onrechtmatig aangevangen huisbezoek. Selectie van verwonderadres niet inzichtelijk. Vermoeden discriminatoir onderzoek niet ontzenuwd. Verboden vruchten. Besluitvorming herroepen.
PW art. 53a
Het college heeft bij zijn onderzoek gebruik gemaakt van een risicoprofiel maar niet duidelijk en controleerbaar uiteengezet waarom het adres van appellant als (te onderzoeken) verwonderadres is aangemerkt. Het is niet te beoordelen of het college met toepassing van de risicoprofielen heeft gehandeld in overeenstemming met de van toepassing zijnde rechtspraak van de Raad en kan het vermoeden van betrokkene, dat hij om discriminatoire redenen is geselecteerd voor het onderzoek, niet worden ontzenuwd. Dit betekent dat het in het kader van het project GALOP II uitgevoerde huisbezoek al om die reden onrechtmatig moet worden geoordeeld en dat de met het onderzoek verkregen gegevens onrechtmatig bewijs vormen. Alle onderzoekshandelingen van het college zijn uitsluitend een vervolg op en onlosmakelijk verweven met het onrechtmatig gestarte onderzoek. De op deze manier verkregen gegevens worden ook aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs waardoor de besluitvorming niet berust op rechtmatig verkregen bewijs.
ECLI:NL:CRVB:2020:3374
Opschorten en intrekken bijstand. Geen verwijtbaarheid.
PW art. 54 lid 1 en 4
Appellant heeft niet voldaan aan de verplichtingen om zijn inschrijving in het BRP in overeenstemming te brengen met zijn feitelijk woonadres. Appellant treft hiervan geen verwijt. Omdat appellant al geruime tijd geen vaste woon- of verblijfplaats had, is aannemelijk dat appellant niet binnen de gegeven termijn van anderhalve maand kon voldoen aan de gestelde eis. College heeft appellant er niet op gewezen dat hij zich had kunnen inschrijven bij de nachtopvang.