Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 2, jaargang 2021

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 2, jaargang 2021

Nummer 2, gepubliceerde uitspraken 2e helft januari, jaargang 2021

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de tweede helft van januari 2021 zijn gepubliceerd.
 
De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek. Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2020:3522

    Geen besluit. Schriftelijke bevestiging van intrekking van aanvraag om bijstand. Bevoegdheid intrekking aanvraag. Onbevoegdverklaring Raad. Schadeverzoek ziet niet op oorzaak 8:88 Awb.

    Awb art. 1:3

    Appellanten hebben tijdens een gesprek over de door hun gemachtigde ingediende aanvraag om bijstand deze aanvraag ingetrokken in verband met ontvangen voorschotten op een aanvraag om een uitkering op grond van de WIA. De verklaring tot intrekking hebben zij ondertekend. Het college heeft de intrekking van de aanvraag schriftelijk bevestigd, waartegen appellanten bezwaar hebben gemaakt. Deze schriftelijke bevestiging heeft geen rechtsgevolg en is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Ook als het college de gemachtigde van appellanten had moeten uitnodigen voor het gesprek, waarin de aanvraag is ingetrokken, zijn er geen beletselen om appellanten aan de intrekking te houden. Een aanvrager blijft zelf bevoegd de aanvraag in te trekken. De Raad verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding, omdat aan dat verzoek niet een oorzaak ten grondslag is gelegd, zoals genoemd in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Appellanten kunnen zich hiervoor wenden tot de civiele rechter.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3243

    Geen procesbelang bij schorsing ZW-uitkering. Geen beroep tegen intrekking.

    Awb art. 8:1

    Het UWV heeft de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 november 2017

    geschorst en vervolgens heeft het UWV de ZW-uitkering van appellant per 1 november 2017 beëindigd. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep ingesteld. Er is geen procesbelang omdat appellant met het beroep tegen het besluit tot schorsing niet het door hem nagestreefde doel bereiken.

     

  • ECLI:NL:CRVB:2020:3519

    Eigen bijdrage Wlz. afwijzing peiljaarverlegging. Geen bijzondere omstandigheden.

    Wlz art. 3.2.5; Blz art. 3.3.1.1, 3.3.2.1, 3.3.2.3 lid 3

    De regels van het Blz en Rlz over de eigen bijdrage zijn dwingendrechtelijk van aard en limitatief vastgesteld. Er zijn bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn.Dat appellante meer uitgaven doet dan zij uit haar zak- en kleedgeld kan betalen vormt geen bijzondere omstandigheid in deze zin.

  • ECLI:NL:CRVB:2020:3517  

    Bijstand ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm. Niet-rechthebbende partner. Niet duurzaam gescheiden leven. Afstemming ten onrechte niet onderzocht. Afstemming geen bevoegdheid maar verplichting.

    PW art. 18 lid 1

    Appellant heeft een niet-rechthebbende echtgenote die woont in het buitenland. Het college heeft appellant voor de toepassing van de PW terecht als gehuwd aangemerkt omdat appellant niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenote woont. Op grond van artikel 24 van de PW komt appellant bijstand toe naar de hoogte van 50% van de gehuwdennorm. De situatie van appellant had voor het college aanleiding moeten zijn om zelfstandig te beoordelen of de bijstand met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW had moeten worden afgestemd. Door een volledig onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van appellant achterwege te laten heeft het college niet kunnen vaststellen of de 50% norm leidt tot een voor appellant financieel schrijnende situatie. Afstemming van bijstand is geen bevoegdheid maar een verplichting.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3402  

    Schending arbeidsverplichting. Net meewerken onderzoek arbeidsmogelijkheden. Bevoegdheid opleggen maatregel.

    PW art. 18 lid 2; Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ

    Niet in geschil is dat appellante op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW verplicht was om mee te werken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en om in verband daarmee gehoor te geven aan een uitnodiging voor een gesprek. Appellante is verwijtbaar niet verschenen op de oproepen. Het college heeft zich terecht op grond van artikel 18, tweede lid, van de PW bevoegd geacht om een maatregel op te leggen overeenkomstig de Verordening.  Er was geen aanleiding om op grond van de Verordening de maatregel te matigen of van de maatregel af te zien.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3437

    Boete. Meerdere feiten langdurig verzwegen. Beschouwd in onderlinge samenhang. Grove schuld aangetoond. Geen actuele financiële gegevens. Geen matiging.

    PW art. 18a, Boetebesluit art 2a lid 3 aanhef en onder b

    Het college heeft aangetoond dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen ten aanzien van de op geld te waarderen werkzaamheden als dj, van de kasstortingen op de niet gemelde bankrekening en van de verkoopactiviteiten van tickets. Tevens heeft het college aangetoond dat appellant een ernstige, aan opzet grenzende mate van nalatigheid is te verwijten waardoor hij ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Appellant heeft in meerdere opzichten langdurig de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden verzwegen die elk op zichzelf normale verwijtbaarheid opleveren. Op grond van het Boetebesluit is sprake van een samenloop van omstandigheden die in onderlinge samenhang beschouwd leiden tot grove schuld. Appellant heeft geen financiële gegevens verstrekt zodat op die grond de boete niet kan worden gematigd.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3443

    Intrekken en terugvorderen bijstand. Niet gemeld bezit van een motor. Waardevaststelling.

    PW art. 34

    Appellant heeft van het bezit van een Harley Davidson motor geen melding gemaakt. De waarde van de motor lag ruim boven de toepasselijke vermogensgrens. De taxatie van de motor door het college wordt niet volledig gevolgd. Deze waarde is vast te stellen aan de hand van vergelijkbare te koop aangeboden motoren. De bij de taxatie in aanmerking genomen motoren waren niet allen geheel vergelijkbaar. Dit betekent dat de terugvordering van bijstand te hoog is vastgesteld.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3405  

    Hoogte verleende woonkostentoeslag. Geen kennelijk ongegrond bezwaar. Bijdragen aan Vve. Beleid.

    PW art. 35

    Het college heeft het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond geacht zodat ten onrechte is afgezien van een hoorzitting. De maandelijks te betalen bijdragen aan de Vve blijven buiten de te berekenen hoogte van de woonkostentoeslag. Het beleid, op grond waarvan bijzondere bijstand mogelijk is voor kosten van groot onderhoud, is hier niet van toepassing nu de kas van Vve geen reservering voor groot onderhoud bevat.


    ECLI:NL:CRVB:2021:6  

    Ten onrechte afgewezen aanvraag. Grondslag onduidelijke financiële situatie houdt geen stand. Geen aanknopingspunten voor onbekende geldstroom.

    PW art. 43

    De aanvraag na de intrekking van bijstand in verband met het niet melden van een hennepkwekerij in de woning van appellant is ten onrechte afgewezen. De grondslag dat de gegevens over de financiering van de hennepkwekerij in dit geval van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand houdt geen stand.Er is geen aanknopingspunt voor een onbekende geldstroom. Dat de gestelde leningen en schulden aan een derde in de maand van de melding om bijstand niet verifieerbaar zijn, betekent niet dat de financiële situatie van appellant onduidelijk is.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3387

    Afgewezen verzoek kwijtschelding. Bevoegdheidsgrondslag. Oude, onder de Abw, ontstane terugvorderingen wegens schending van de inlichtingenverplichting. Overgangsrecht. Beleid “Fraude mag niet lonen", Nul-beleid, is kennelijk onredelijk, ook voor oude terugvorderingen.

    PW art. 58 lid 7; WWB artikel 58; Beleidsregels 2015

    De afwijzing van het verzoek om kwijtschelding is ten onrechte gebaseerd op artikel 58 van de PW. Voor een in 1997, onder de Abw, ontstane vordering, vormt artikel 58 van de WWB de bevoegdheidsgrondslag. Een beleidsregel, die toepassing van een bij wet geregelde begunstigende bevoegdheid volledig uitsluit, kan de toets van een redelijke beleidsbepaling niet doorstaan. Ook de verplichte terugvordering bij schending van de inlichtingenverplichting kan dit zo te noemen “nul" beleid niet rechtvaardigen. Per 1 januari 2013 is met de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving een gebonden terugvordering bij schending van de inlichtingenverplichting ingevoerd maar ook een  discretionaire bevoegdheid tot -onder voorwaarden - kwijtschelding van die terugvorderingen. Dit houdt een begunstiging in ten opzichte van de voorheen in vaste rechtspraak niet-onredelijk geoordeelde beleid dat behoudens dringende redenen geen kwijtschelding van die terugvorderingen wordt verleend. De schuldenaren van oude terugvorderingen behoren op dit punt niet van die begunstiging te worden uitgesloten vanwege toepassing van het overgangsrecht van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving dat hen beoogt te beschermen.

  • ECLI:NL:CRVB:2020:3537

    Afgewezen laattijdige aanvraag. Geen persoonlijk contact verzekeringsarts.

    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 4

    Gelet op de laattijdige aanvraag WAZ-uitkering is het aan appellant om, met medisch objectiveerbare stukken, aannemelijk te maken dat hij de wachttijd voor de WAZ van 52 weken heeft doorlopen. Appellant is hierin niet geslaagd. Het onderzoek is zorgvuldig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was niet gehouden om appellant persoonlijk te zien.


    ECLI:NL:CRVB:2021:20

    Tussenuitspraak. Opdracht gebrek herstellen. Melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. Onjuiste beoordelingsperiode gehanteerd.

    WIA art. 57

    De Raad heeft in deze tussenuitspraak vastgesteld dat de beoordeling van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid zich heeft toegespitst op de datum 25 januari 2016. In een situatie als hier aan de orde strekt het beoordelingstijdvak zich uit over de periode van de gestelde toename van de beperkingen tot de datum waarop appellante

    zich tot het UWV heeft gewend, te weten 12 september 2016. Het UWV heeft ten onrechte niet de medische ontwikkelingen tot dat moment in de beoordeling betrokken. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd. Het UWV wordt opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3448

    Verzoek terugkomen van weigering Wajong. Inhoudelijke beoordeling. Criteria AAW toegepast.

    Awb art. 4:6

    Bij besluit van 3 oktober 2011 heeft het UWV geweigerd om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft – nadat zij daartoe al eerder in 2013 heeft verzocht – in 2017 verzocht om terug te komen van het besluit van 3 oktober 2011. Het UWV heeft de op 19 mei 2017 ontvangen aanvraag om een Wajong-uitkering – anders dan bij de aanvragen in 2011 en 2013 – in bezwaar beoordeeld aan de hand van de criteria van de AAW en de afwijzing van die aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daarmee heeft het UWV de aanvraag beoordeeld als ware het een eerste aanvraag. De Raad zal de afwijzing van de aanvraag daarom aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen als ware dit het eerste besluit op die aanvraag.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3431

    Exportverbod Wajong-uitkering. Beoordelingsdatum.

    Wajong art. 3:19; Besluit Beleidsregels Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland art. 2

    Uit de toelichting op het Besluit Beleidsregels blijkt dat het UWV de omstandigheden beoordeelt zoals die van toepassing zijn op het moment dat een betrokkene buiten Nederland gaat wonen. Het UWV is op grond hiervan terecht uitgegaan van de datum januari 2016, omdat appellant die maand naar Canada is vertrokken om daar bij X te gaan wonen.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3482

    Wajong art. 2:4

    Verzoek herbeoordeling en verplichte beoordeling per 1 januari 2018.

    Betrokkene zit in de zogeheten werkregeling en heeft verzocht om een herbeoordeling. Het UWV heeft hierop beslist en daarnaast beoordeeld of betrokkene per 1 januari 2018 recht zou blijven houden op een Wajong-uitkering naar 75% van de grondslag. Reeds uit de opgestelde FML en geschiktheid voor twee van de geselecteerde functies volgt dat betrokkene beschikt over basale werknemersvaardigheden, zij gedurende vier uur per dag ten minste een uur aaneengesloten een taak in een arbeidsorganisatie kan verrichten en aldus beschikt over arbeidsvermogen. Nu betrokkene beschikt over arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 1a van het Schattingsbesluit heeft het UWV terecht geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de in artikel 2:45 van de Wajong gestelde voorwaarde dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Gelet op de wetsgeschiedenis is het begrip ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ in hoofdstuk 2 van de Wajong na 1 januari 2015 gelijk aan het begrip ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ in artikel 1a van het Schattingsbesluit en hoofdstuk 1a van de Wajong.

  • ECI:NL:CRVB:2020:3440

    Arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Buitensporige werkomstandigheden. Oorzakelijk verband. Schending zorgplicht. Aansprakelijkheid college restschade.

    CAR/UWO art. 7:1 onder d

    In de door appellante gestelde feiten en omstandigheden heeft de Raad in een tussenbeslissing aanleiding gezien om te komen tot het oordeel dat sprake is van buitensporige werkomstandigheden. De hardhorendheid van appellante is een objectief gegeven dat bij het college bij indiensttreding van appellante bekend was en waarmee het college als werkgever rekening heeft te houden. Van een meer dan gemiddelde, individuele gevoeligheid is hier geen sprake. Volgens de ingeschakelde deskundige was sprake van een causaal verband tussen de buitensporige werkomstandigheden en de toenmalige psychische arbeidsongeschiktheid. Uit wat is overwogen volgt dat sprake is van schending van de zorgplicht. Er is geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van appellante. Het college is dus aansprakelijk voor de restschade die door schending van de zorgplicht is veroorzaakt. Appellante heeft nog niet onderbouwd welke restschade zij heeft geleden. Zij moet hiertoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld, zodat het college ook hierover een besluit kan nemen.


    ECLI:NL:CRVB:2020:3530

    Toelage onregelmatige dienst. Herstel omvang dienstverband na tijdelijke vermindering arbeidsduur. Redelijke toepassing.

    BBRA art. 17 lid 4, art. 17 lid 5

    In artikel 17, vierde lid, van het BBRA is bepaald, voor zover hier van belang, dat de ambtenaar met ingang van de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt een vaste toelage ontvangt. Ingevolge het vijfde lid van dat artikel wordt deze toelage vastgesteld op het bedrag dat de ambtenaar over de zesendertig kalendermaanden voorafgaande aan de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt gemiddeld per maand aan toelage als bedoeld in het eerste lid heeft genoten. Dit bedrag wordt aangepast aan de algemene salariswijzigingen. De toelage wordt naar rato aangepast bij een vermindering van de arbeidsduurfactor. Een redelijke toepassing van artikel 17, vijfde lid, van het BBRA brengt mee dat, zoals in het geval van appellant, na vaststelling van de TOD op grond van het vierde lid, die TOD herleeft wanneer na een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur de omvang van het dienstverband wordt hersteld naar het oorspronkelijke aantal uren. De Raad acht hierbij van belang dat uit artikel 17, vijfde lid, van het BBRA of de toelichting daarbij niet blijkt dat toename tot een hoogte van de oorspronkelijke TOD niet mogelijk is. Dat alleen het gevolg voor de TOD bij een vermindering van het aantal arbeidsuren is geregeld, is onvoldoende grond om tot die toepassing te komen.

  • ECLI:NL:CRVB:2020:3541

    Geen sprake van arbeidsovereenkomst. Geen gezagsverhouding tussen vader en dochter.

    ZW art. 3; BW art. 7:610

    Het UWV heeft aannemelijk gemaakt dat tussen appellant en werkgeefster geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Het heeft daarbij terecht belang gehecht aan het feit dat de dochter van appellant geen weet heeft van essentiële aspecten van de onderneming, of daarover inconsistente verklaringen heeft afgelegd, zoals de overname en verkoop van de onderneming, de behandeling van financiële zaken, de boekhouder en leveranciers. Dit maakt ongeloofwaardig dat zij feitelijk eindverantwoordelijke in het bedrijf is geweest en werkgeversgezag heeft uitgeoefend. Appellant heeft de onjuistheid van het standpunt van het UWV niet met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk gemaakt.