Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 9, jaargang 2019

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 9, jaargang 2019

Nummer 9, jaargang 2019

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt maandelijks uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die in de afgelopen maand zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een paar uitzonderingen na, in de maand oktober 2019 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek. Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2019:3128
    Dat betrokkene tijdens de procedure in hoger beroep ten aanzien van het bestreden besluit geen nadere inlichtingen verstrekt, kan niet alsnog als feit aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. De rechtbank heeft de besluiten ten onrechte herroepen.
    Awb art. 8:51a; PW art. 3 lid 2
    Dat het niet verstrekken van inlichtingen tijdens de hogerberoepsprocedure niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd, laat onverlet dat het college nieuwe besluiten op bezwaar kan nemen, waarbij alle feiten die tot dan toe hebben plaatsgevonden bij de besluitvorming kan worden betrokken. Ten onrechte heeft de rechtbank namelijk de primaire besluiten van het college herroepen terwijl de rechtbank zich er niet van vergewist heeft of het college nog mogelijkheden zag voor nader onderzoek.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3097
    Vertragingsschade.
    BW art. 6:119 lid 1
    Volgens appellant zou de schade voortvloeiend uit de afkoop van de lijfrenteverzekering er niet zijn geweest als de minister het ontslagbesluit niet had genomen. Daarmee is het (nauwe) verband tussen de schade en het ontslagbesluit een gegeven. De strekking van artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat de daarin aangewezen gefixeerde hoogte van de schade ten gevolge van de vertraging in de vergoeding van een geldsom niet opzij kan worden gezet op de grond dat de rechthebbende meer schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente. Zie in dit verband de rechtspraak van de Hoge Raad (arresten van 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR0220 en van 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR2760). Met de vergoeding van de wettelijke rente over het nabetaalde salaris, waartoe de minister al is overgegaan, wordt alle schade, ontstaan door de vertraging in de voldoening van een geldsom, geacht te zijn voldaan. Gelet hierop komen de door appellant opgevoerde schadeposten niet voor vergoeding door de minister in aanmerking.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:3206
    Exceptieve toetsing van Flankerend beleid Tegemoetkoming zorgkosten 2017
    Wmo 2015 art. 2.1.7
    De in het Flankerend beleid gemaakte keuze om personen die een tegemoetkoming arbeidsongeschikten op grond van (onder meer) de Wet WIA ontvangen, uit te sluiten van een tegemoetkoming zorgkosten op grond van het Flankerend beleid, is het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging die valt binnen de beslissingsruimte van het college. De gemaakte keuze is niet in strijd met de algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3396
    Collectief vervoer en keuzevrijheid pgb.
    Wmo 2015 art. 2.3.6 lid 1
    Met het beleid om geen pgb te verstrekken in het geval dat collectief vervoer geïndiceerd is miskent het college de keuzevrijheid van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3384
    Voortdurend zorg nodig. 
    Wlz art. 3.2.1 lid 1 onder b 1e
    Geen sprake van een situatie waarin appellante door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft. Geen aanspraak op Wlz-zorg.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:3152
    Ook als de uit de relatie geboren kinderen (inmiddels) meerderjarig zijn, is het in de IOAW opgenomen onweerlegbaar rechtsvermoeden van toepassing.
    IOAW art. 3 lid 4 onder b, 4 lid 3 onder b
    Anders dan de Raad in de uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV7784 heeft geoordeeld, is de Raad thans van oordeel dat toepassing van het onweerlegbare rechtsvermoeden van artikel 3 lid 4 aanhef en onder b, van de IOAW niet beperkt is tot de situatie dat het desbetreffende kind nog minderjarig is.
     
    ECLI:NL:CRVB:2019:3182
    Geen afstemming in de vorm van een verhoging van de norm tot 90% van de gehuwdennorm bij de met toepassing van de artikelen 18 en 24 van de PW verleende bijstand tot 70%.
    PW art. 18 lid 1, 24
    Geen afstemming. Missen ALO-kop gecompenseerd met 20% verhoging bijstand. Geen zeer bijzondere situatie. Opstelling van inkomsten en uitgaven. Middelen van echtgenoot.
    Zelfs als rekening zou worden gehouden met de door appellante gepresenteerde aflossingen van haar schulden, dan zijn de inkomsten van appellante, samen met de middelen van de bij appellante inwonende, niet rechtmatig verblijvende partner, nog steeds hoger dan de door haar gepresenteerde vaste lasten.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3204
    De opgelegde maatregel op de grond dat appellant voorafgaande aan de bijstandsverlening onvoldoende heeft getracht arbeid te verkrijgen, is onvoldoende gemotiveerd.
    PW art. 18 lid 2; Afstemmingsverordening PW, IOAW, IOAZ ISD Bollenstreek 2015
    Het dagelijkse bestuur heeft zijn standpunt gehandhaafd dat de inspanningen van betrokkene om voorafgaand aan de aanvraag arbeid te verkrijgen ontoereikend waren, zonder toe te lichten wat van appellant had kunnen worden verwacht in het licht van zijn verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Dat het verantwoordelijkheidsbesef van betrokkene op dit punt zodanig tekort schoot dat het maatregelwaardig is, heeft het dagelijks bestuur onvoldoende gemotiveerd.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3266
    Inkeerregeling. Geharmoniseerde verplichting. Door gedrag belemmering van verkrijgen van arbeid. Inkeer voordat besluit tot opleggen maatregel is genomen. Bijzondere omstandigheid.
    PW art. 18 lid 10, 18 lid 11
    Het gegeven dat appellant tot inkeer is gekomen voordat het besluit tot opleggen van een maatregel is genomen, in die zin dat hij de verplichting zal nakomen om het verkrijgen van arbeid door zijn gedrag niet (meer) te belemmeren, moet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 18 lid 10. In dit geval leidt dat tot een verlaging van de opgelegde maatregel met 50%.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3154
    Ook bij de intrekking van het besluit tot wijziging van de vermogensvaststelling, kan de bij aanvang van de bijstand gemaakte vermogensvaststelling aan de orde gesteld worden.
    PW art. 34 lid 1
    Indien het besluit tot wijziging van de vermogensvaststelling na herbeoordeling van die wijziging later wordt ingetrokken, onder handhaving van de oorspronkelijke vermogensvaststelling, is sprake van handhaving van het bij aanvang van de bijstand vastgestelde vermogen dat ten volle aan de orde gesteld kan worden. Nu het college in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op de bezwaargronden over de vermogensvaststelling, berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3317
    Niet melden bouwen en bezit woonwagen. Voor waarde vaststelling aansluiting zoeken bij WOZ-waarde. Woonwagen als woning aan te merken. Het niet melden van vermogen uit bezit van woonwagen leidt niet tot intrekken van de "om niet" verleende bijstand maar tot verlenen van bijstand in de vorm van een lening. College was niet bevoegd tot intrekken en terugvorderen bijstand.
    PW art. 50 lid 1, 50 lid 2
    De omstandigheid dat bij de afdeling Bouwen en Wonen van de gemeente bekend was dat appellanten een woonwagen aan het bouwen waren, ontsloeg appellanten niet van de verplichting wijzigingen die voor de bijstand van belang kunnen zijn bij de daarvoor bedoelde afdeling van de gemeente te melden. Het college heeft in dit geval aansluiting mogen zoeken bij de eerste vaststelling van de WOZ‑waarde van de woonwagen van appellanten na 1 januari 2009. Doordat het vermogen niet is gemeld, is er ten onrechte uitkering "om niet" verstrekt. Het college verbindt hier de niet juiste conclusie aan dat de bijstand daarom terecht is ingetrokken op grond van artikel 54 lid 3, eerste volzin, van de PW. Indien een woonwagen als woning in de zin van artikel 50 lid 1, van de WWB wordt aangemerkt, dan schrijft artikel 50 lid 2, van de WWB dwingend voor dat de bijstand in de vorm van een lening wordt verstrekt, mits is voldaan aan de voorwaarden daarvoor. Nu vaststaat dat aan deze voorwaarden is voldaan, had het college de bijstand dan ook alsnog in de vorm van een lening moeten verlenen en was het niet bevoegd tot intrekking op grond van artikel 54 lid 3, van de PW. Niet valt in te zien dat, zoals het college heeft betoogd, het niet mogelijk is om verplichtingen te verbinden aan de bijstandsverlening met terugwerkende kracht in de vorm van een geldlening.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3295
    Niet gemeld onroerend goed. Geen discriminatoir onderzoek door SVB. Verboden vruchten. Gebruik kimliknummers. Invorderingsbesluit. Verkoop vermogen.
    PW art. 53a, 60 lid 1
    Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun TC Kimliknummers bij het vermogensonderzoek zijn gebruikt en dus ook niet dat de bevindingen van dat onderzoek zijn aan te merken als verboden vruchten van het onrechtmatige huisbezoek.
    Er kan niet zonder meer vanuit worden gegaan dat appellanten de onroerende zaken op naam van de zoon hebben laten zetten, zonder dat daar enige betaling van de zoon tegenover stond. Gelet hierop heeft de SVB zich terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende inzicht bestaat in de vermogenspositie van appellanten.

    ECLI:NL:CRVB:2019:3372
    Naar oordeel van de voorzieningenrechter betreffen het niet verstrekken van informatie over verrichte inspanningen om een woning te verkopen dan wel over het bezit van de woning of de mogelijk voor de woning ontvangen verkoopprijs geen inlichtingen als bedoeld in artikel 60 lid 1, van de PW en kunnen daarom niet leiden tot het opzij zetten van de beslagvrije voet.
    PW art. 60 lid 1, 60 lid 6, 60a lid 3, 60a lid 5
    Voorlopige voorziening. Schorsen besluit tot invordering. Schuld verrekenen met ontvangen AOW-pensioen. Toepassen beslagvrije voet. Schending inlichtingenverplichting over woning. Gevraagde informatie ziet niet op inkomen maar op vermogen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen en het besluit waarbij maandelijks een bedrag van € 547,70 wordt ingehouden op het AOW-pensioen van verzoeker wordt geschorst.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:3145
    Proefdraaien wordt niet meegenomen in referte-eis voor een WGA-uitkering
    Wet WIA art. 1a, 54 lid 3, 54 lid 4, 58 lid 1 onder a
    Appellante is met ingang van 25 maart 2013 door middel van een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) in dienst getreden en is op 9 augustus 2013 uitgevallen wegens ziekte. Appellante heeft niet voldaan aan de referte-eis voor een loongerelateerde WGA-uitkering, doordat zij niet in tenminste 26 kalenderweken ten minste één uur per kalenderweek heeft gewerkt. De periode voorafgaande aan de indiensttreding per 25 maart 2013 bij werkgeefster, waarin appellante naar haar zeggen heeft "proefgedraaid", wordt niet mede in aanmerking genomen. In deze periode ontving appellante een WWB-uitkering en had zij geen dienstbetrekking met werkgeefster. Dit betekent dat in deze periode geen sprake was van arbeidsuren als bedoeld in artikel 1a van de Wet WIA. Deze periode is daarom terecht niet in aanmerking is genomen bij het beantwoorden van de vraag of appellante heeft voldaan aan de referte-eis.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:3160
    Weigering vertrekstimuleringspremie. Onderzoek passende functie.
    Barp art. 55y lid 1
    Het weigeren of toekennen van een stimuleringspremie als bedoeld in artikel 55y,
    eerste lid, van het Barp geschiedt na de vaststelling dat er al dan niet een passende functie beschikbaar zal zijn. Deze vaststelling vereist een onderzoek door de korpschef. Dat appellant ontslag heeft genomen betekent niet dat de korpschef niet heeft kunnen onderzoeken of voor appellant wel of geen (tweede) passende functie beschikbaar zou zijn geweest. Dat appellant geen functie meer kon worden aangeboden, is voor de vaststelling of een passende functie beschikbaar zou zijn geweest, niet van betekenis. Nu de korpschef het vereiste onderzoek heeft nagelaten, is sprake van een onzorgvuldig voorbereid besluit.