ECLI:NL:CRVB:2019:3152
Ook als de uit de relatie geboren kinderen (inmiddels) meerderjarig zijn, is het in de IOAW opgenomen onweerlegbaar rechtsvermoeden van toepassing.
IOAW art. 3 lid 4 onder b, 4 lid 3 onder b
Anders dan de Raad in de uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV7784 heeft geoordeeld, is de Raad thans van oordeel dat toepassing van het onweerlegbare rechtsvermoeden van artikel 3 lid 4 aanhef en onder b, van de IOAW niet beperkt is tot de situatie dat het desbetreffende kind nog minderjarig is.
ECLI:NL:CRVB:2019:3182
Geen afstemming in de vorm van een verhoging van de norm tot 90% van de gehuwdennorm bij de met toepassing van de artikelen 18 en 24 van de PW verleende bijstand tot 70%.
PW art. 18 lid 1, 24
Geen afstemming. Missen ALO-kop gecompenseerd met 20% verhoging bijstand. Geen zeer bijzondere situatie. Opstelling van inkomsten en uitgaven. Middelen van echtgenoot.
Zelfs als rekening zou worden gehouden met de door appellante gepresenteerde aflossingen van haar schulden, dan zijn de inkomsten van appellante, samen met de middelen van de bij appellante inwonende, niet rechtmatig verblijvende partner, nog steeds hoger dan de door haar gepresenteerde vaste lasten.
ECLI:NL:CRVB:2019:3204
De opgelegde maatregel op de grond dat appellant voorafgaande aan de bijstandsverlening onvoldoende heeft getracht arbeid te verkrijgen, is onvoldoende gemotiveerd.
PW art. 18 lid 2; Afstemmingsverordening PW, IOAW, IOAZ ISD Bollenstreek 2015
Het dagelijkse bestuur heeft zijn standpunt gehandhaafd dat de inspanningen van betrokkene om voorafgaand aan de aanvraag arbeid te verkrijgen ontoereikend waren, zonder toe te lichten wat van appellant had kunnen worden verwacht in het licht van zijn verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Dat het verantwoordelijkheidsbesef van betrokkene op dit punt zodanig tekort schoot dat het maatregelwaardig is, heeft het dagelijks bestuur onvoldoende gemotiveerd.
ECLI:NL:CRVB:2019:3266
Inkeerregeling. Geharmoniseerde verplichting. Door gedrag belemmering van verkrijgen van arbeid. Inkeer voordat besluit tot opleggen maatregel is genomen. Bijzondere omstandigheid.
PW art. 18 lid 10, 18 lid 11
Het gegeven dat appellant tot inkeer is gekomen voordat het besluit tot opleggen van een maatregel is genomen, in die zin dat hij de verplichting zal nakomen om het verkrijgen van arbeid door zijn gedrag niet (meer) te belemmeren, moet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 18 lid 10. In dit geval leidt dat tot een verlaging van de opgelegde maatregel met 50%.
ECLI:NL:CRVB:2019:3154
Ook bij de intrekking van het besluit tot wijziging van de vermogensvaststelling, kan de bij aanvang van de bijstand gemaakte vermogensvaststelling aan de orde gesteld worden.
PW art. 34 lid 1
Indien het besluit tot wijziging van de vermogensvaststelling na herbeoordeling van die wijziging later wordt ingetrokken, onder handhaving van de oorspronkelijke vermogensvaststelling, is sprake van handhaving van het bij aanvang van de bijstand vastgestelde vermogen dat ten volle aan de orde gesteld kan worden. Nu het college in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op de bezwaargronden over de vermogensvaststelling, berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering.
ECLI:NL:CRVB:2019:3317
Niet melden bouwen en bezit woonwagen. Voor waarde vaststelling aansluiting zoeken bij WOZ-waarde. Woonwagen als woning aan te merken. Het niet melden van vermogen uit bezit van woonwagen leidt niet tot intrekken van de "om niet" verleende bijstand maar tot verlenen van bijstand in de vorm van een lening. College was niet bevoegd tot intrekken en terugvorderen bijstand.
PW art. 50 lid 1, 50 lid 2
De omstandigheid dat bij de afdeling Bouwen en Wonen van de gemeente bekend was dat appellanten een woonwagen aan het bouwen waren, ontsloeg appellanten niet van de verplichting wijzigingen die voor de bijstand van belang kunnen zijn bij de daarvoor bedoelde afdeling van de gemeente te melden. Het college heeft in dit geval aansluiting mogen zoeken bij de eerste vaststelling van de WOZ‑waarde van de woonwagen van appellanten na 1 januari 2009. Doordat het vermogen niet is gemeld, is er ten onrechte uitkering "om niet" verstrekt. Het college verbindt hier de niet juiste conclusie aan dat de bijstand daarom terecht is ingetrokken op grond van artikel 54 lid 3, eerste volzin, van de PW. Indien een woonwagen als woning in de zin van artikel 50 lid 1, van de WWB wordt aangemerkt, dan schrijft artikel 50 lid 2, van de WWB dwingend voor dat de bijstand in de vorm van een lening wordt verstrekt, mits is voldaan aan de voorwaarden daarvoor. Nu vaststaat dat aan deze voorwaarden is voldaan, had het college de bijstand dan ook alsnog in de vorm van een lening moeten verlenen en was het niet bevoegd tot intrekking op grond van artikel 54 lid 3, van de PW. Niet valt in te zien dat, zoals het college heeft betoogd, het niet mogelijk is om verplichtingen te verbinden aan de bijstandsverlening met terugwerkende kracht in de vorm van een geldlening.
ECLI:NL:CRVB:2019:3295
Niet gemeld onroerend goed. Geen discriminatoir onderzoek door SVB. Verboden vruchten. Gebruik kimliknummers. Invorderingsbesluit. Verkoop vermogen.
PW art. 53a, 60 lid 1
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun TC Kimliknummers bij het vermogensonderzoek zijn gebruikt en dus ook niet dat de bevindingen van dat onderzoek zijn aan te merken als verboden vruchten van het onrechtmatige huisbezoek.
Er kan niet zonder meer vanuit worden gegaan dat appellanten de onroerende zaken op naam van de zoon hebben laten zetten, zonder dat daar enige betaling van de zoon tegenover stond. Gelet hierop heeft de SVB zich terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende inzicht bestaat in de vermogenspositie van appellanten.
ECLI:NL:CRVB:2019:3372
Naar oordeel van de voorzieningenrechter betreffen het niet verstrekken van informatie over verrichte inspanningen om een woning te verkopen dan wel over het bezit van de woning of de mogelijk voor de woning ontvangen verkoopprijs geen inlichtingen als bedoeld in artikel 60 lid 1, van de PW en kunnen daarom niet leiden tot het opzij zetten van de beslagvrije voet.
PW art. 60 lid 1, 60 lid 6, 60a lid 3, 60a lid 5
Voorlopige voorziening. Schorsen besluit tot invordering. Schuld verrekenen met ontvangen AOW-pensioen. Toepassen beslagvrije voet. Schending inlichtingenverplichting over woning. Gevraagde informatie ziet niet op inkomen maar op vermogen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen en het besluit waarbij maandelijks een bedrag van € 547,70 wordt ingehouden op het AOW-pensioen van verzoeker wordt geschorst.