ECLI:NL:CRVB:2020:1093
Verzoek ontheffing arbeidsverplichtingen. Meewerken aan psychologisch onderzoek. Niet kenbaar maken resultaten onderzoek. Opleggen maatregel. Blokkaderecht. Rechtvaardiging voor inbreuk op recht op privacy.
PW art. 9 lid 1 en 2, 18 lid 4 aanhef onder h; BW art. 7:446 lid 4; EVRM art. 8
Dat het niet meewerken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van appellant van invloed is op zijn bewijspositie van zijn verzoek om hem te ontheffen van zijn arbeidsverplichtingen, laat onverlet dat appellant de in artikel 18 lid 4 aanhef en onder h, van de PW opgenomen medewerkingsverplichting niet nakomt. Het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling leidt dus op grond van genoemd artikel in beginsel tot verlaging van de bijstand. Deze verplichting houdt tevens in dat de betrokkene eraan meewerkt dat het college ook kennis kan nemen van de resultaten van een psychologisch onderzoek.
Dit doet aan het blokkaderecht van appellant geen afbreuk. Het college beschikte niet over een ander passend en minder ingrijpend middel om zijn wettelijke taak tot arbeidsinschakeling uit te oefenen, dan appellant te verplichten mee te werken aan een psychologisch onderzoek en ermee in te stemmen dat de onderzoeksresultaten ter kennis van het college zouden worden gebracht. Er is dan ook voldoende rechtvaardiging voor de gemaakte inbreuk op het recht van respect voor het privéleven van appellant.
ECLI:NL:CRVB:2020:1116
Niet melden contant geldbedrag. Schending inlichtingenverplichting. Verplichting tot boeteoplegging. Ten onrechte volstaan met waarschuwing.
PW art. 18a lid 4, 54 lid 3, 58 lid 1; Boetebesluit socialezekerheidswetten art. 2aa
Gelet op artikel 18a lid 4 van de PW en artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten was het college niet bevoegd om met een waarschuwing te volstaan op de grond dat appellant zich overigens aan de regels van bijstandsverlening had gehouden. Met de door het college gegeven waarschuwing in plaats van een met de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellant gebleken omstandigheden overeenkomende evenredige boete, is appellant zeer licht gesanctioneerd.
ECLI:NL:CRVB:2020:1026
Beëindigen suppletie. Aflossing lening kredietbank. Beoordeling per maand. Niet langer voldoen aan voorwaarden.
PW art. 35, 40
Het college heeft de bijzondere bijstand in de vorm van suppletie toegekend voor een periode van 36 maanden. De suppletie is bedoeld voor de maandelijkse aflossingsverplichting van appellanten jegens de Kredietbank. Het college heeft de suppletie ook per maand uitbetaald. Gelet daarop is de Raad van oordeel dat het college het recht op deze bijzondere bijstand dan ook per maand kan beoordelen. Borgtocht staat los van het recht op suppletie.
ECLI:NL:CRVB:2020:1084
Afgewezen verzoek kwijtschelding. Geen aanleiding voor afwijken Beleidsregels. Geen onevenredig nadeel.
WWB art.58; Awb art. 4:84; Beleidsregels WWB, IOAW en IOAZ (Beleidsregels WWB)
Appellante loste van 1 januari 2006 tot maart 2018 via inhoudingen op haar loon af op een vordering van het college op haar en X die € 42.428,70 bedroeg. Vanaf mei 2018 lost zij via inhoudingen op haar bijstand af. Appellante heeft het college verzocht haar de restschuld van € 17.647,22 kwijt te schelden. Appellante komt op grond van de toepasselijke Beleidsregels niet voor kwijtschelding in aanmerking. Zij heeft een beroep gedaan om op grond van bijzondere omstandigheden en gelet op artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het beleid. Dat appellante meer dan de helft van de vordering heeft afgelost vormt geen bijzondere omstandigheid als hier bedoeld. Die omstandigheid moet worden geacht in de Beleidsregels van het college verdisconteerd te zijn. De hoofdelijk aansprakelijkheid houdt in dat appellante verantwoordelijk is voor betaling van het gehele bedrag van de terugvordering. Dat het college nu geen verder verhaal meer heeft op X, is evenmin een bijzondere omstandigheid als hier bedoeld. Lost appelante meer dan haar deel af op de terugvordering, dan had en heeft zij voor het meerdere een verhaalsmogelijkheid op X. Het onevenredig nadeel voor appellante is niet voldoende uiteengezet.
ECLI:NL:CRVB:2020:1028
Gevolgen van onrechtmatig huisbezoek. Rechtmatigheid van met identiteitsnummer verkregen bewijs. Geen uitsluiting bewijs.
PW art. 53a
De SVB heeft bij het vermogensonderzoek gebruikt gemaakt van een niet rechtmatig verkregen hulpmiddel, te weten de tijdens het onrechtmatig huisbezoek verkregen identiteitsnummers. Op grond van het volgende worden de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. In dit geval hoefden de onderzoeksresultaten echter niet als bewijs uitgesloten te worden op grond van de indruisregels.
Van betekenis zijn daarvoor de volgende omstandigheden: het identiteitsnummer is als zodanig geen gegeven dat van invloed kan zijn op het recht op bijstand of AIO-aanvulling, de SVB had dit identiteitsnummer ook op een andere, rechtmatige manier kunnen verkrijgen, de identiteitsnummers waren niet noodzakelijk om de onderzoeksresultaten te verkrijgen omdat die resultaten ook met gebruik van rechtmatig verkregen identiteitsgegevens verkregen konden worden. Verder is van belang dat het hier gaat om een op herstel gericht besluit en niet om een bestraffende sanctie.
De uitsluiting van de onderzoeksresultaten als bewijs zou in dit geval een onevenredige sanctie zijn ten nadele van de SVB en ten voordele van appellanten.