ECLI:NL:CRVB:2021:1066
Toepassing art. 14 lid 3 AKW bij eerste aanvraag. Maximaal 1 jaar terugwerkende kracht. Geen strijd met Unierecht. Geen inmenging in eigendomsrecht.
AKW art. 14 lid 3; VEU art. 4 lid 3; EVRM Eerste Protocol art. 1; EVRM art. 13
Sinds 1 januari 2016 kan op grond van art. 14 lid 3 AKW het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. De mogelijkheid om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken is sinds 1 januari 2016 niet meer in artikel 14 van de AKW opgenomen. De SVB is niet bevoegd van deze dwingendrechtelijke bepaling af te wijken. Geen strijd met het Unierecht. Geen inmenging in het eigendomsrecht. Geen “arguable claim" op grond van het EVRM.
ECLI:NL:CRVB:2021:1065
Toepassing art. 14 lid 3 AKW bij 4:6 Awb-verzoek. Maximaal 1 jaar terugwerkende kracht. Onjuiste invulling discretionaire bevoegdheid. Geen strijd met Unierecht.
AKW art. 14 lid 3; Awb art. 4:6, beleid SB1076; VEU art. 4 lid 3
Op een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit past de SVB artikel 14 lid 3 AKW toe. De SVB acht zich op grond van die bepaling niet bevoegd een verdere terugwerkende kracht te hanteren dan één jaar voorafgaand aan de datum van het verzoek. Anders dan de rechtbank en de SVB is de Raad van oordeel dat artikel 14 lid 3 AKW niet rechtstreeks van toepassing is op een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Rechtstreekse toepassing van artikel 14 lid 3 van de AKW, waarbij de maximaal te verlenen terugwerkende kracht wordt berekend vanaf de datum van het verzoek om terug te komen van het rechtens onaantastbare besluit, miskent zowel de strekking van dit verzoek als de omvang van de discretionaire bevoegdheid van de overheidsorganisatie (bestuursorgaan) bij de beoordeling van een dergelijk verzoek. Beleidsregel SB1076 berust, voor zover het de AKW betreft, op een onjuiste vooronderstelling van de SVB over de reikwijdte van zijn discretionaire bevoegdheid, terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Met beleidsregel SB1076, en dus ook in het bestreden besluit, heeft de SVB niet op een juiste wijze invulling gegeven aan die discretionaire bevoegdheid. Hiermee geeft de Raad overigens geen oordeel over de materiële inhoud van de beleidsregel. Gezien de reikwijdte van deze discretionaire bevoegdheid en het oordeel dat het Unierecht niet dwingt tot toekenning van kinderbijslag met een langere terugwerkende kracht dan één jaar, kan de Raad niet zelf in de zaak voorzien.
ECLI:NL:CRVB:2021:1029
Uitsluiting verplichte verzekering volksverzekeringen. In voldoende mate voor dezelfde risico-takken verzekerd. Verlies ingezetenschap bij vertrek uit Nederland.
Besluit uitbreiding beperking kring verzekerden volksverzekeringen (KB 575 en KB 577) art. 2, lid 1 onder a; AKW art. 6; Beleid SB1027
Artikel 2 lid 1 onder a, van KB 575 en 557 maakt een uitzondering op de hoofdregel dat de ingezetene verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen. Voor de toepassing van deze uitzondering geldt de voorwaarde dat de betrokkene in voldoende mate en voor dezelfde risico-takken in het buitenlandse wettelijke stelsel verzekerd is. De SVB heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan deze voorwaarden in voldaan. Dit betekent dat appellant niet op grond van die bepaling kan worden uitgesloten van de verplichte verzekering voor de AOW. Wat betreft het ingezetenschap van appellant leidt de Raad uit de beschikbare gegevens af dat zijn vertrek uit Nederland in 1973 niet direct als definitief kan worden aangemerkt. Een consistente toepassing van beleidsregel SB1027 moet er dan toe leiden dat appellant over het eerste jaar na zijn vertrek uit Nederland nog als ingezetene wordt aangemerkt.
ECLI:NL:CRVB:2021:1063
Onjuiste gegevensuitwisseling BRP en SVB. Geboorteaangifte is geen aanvraag. Mate van terugwerkende kracht. Toetsing buitenwettelijk begunstigend beleid.
AKW art. 14 lid 1, 14 lid 3; Awb art. 1:3; Beleid SB1067
Door een fout in de gegevensuitwisseling tussen de BRP en de SVB is de kinderbijslag in dit geval niet automatisch na de geboorte van het kind toegekend. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de geboorteaangifte in 2006 bij de gemeente als aanvraag om kinderbijslag moet worden aangemerkt. Onder een aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Dit volgt uit artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Van een dergelijk verzoek is geen sprake, omdat met het doen van aangifte geen besluit aan de SVB is gevraagd over kinderbijslag. Het door de SVB gevoerde beleid maakt dit niet anders. Op grond van beleidsregel SB1067 heeft de SVB aan appellante kinderbijslag toegekend met een terugwerkende kracht van vijf jaar. Dit is buitenwettelijk begunstigende beleid waarbij de rechterlijke toetsing beperkt is tot de vraag of dit beleid consistent is toegepast. In het kader van deze toetsing is niet aan de orde of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid redelijk is, dan wel of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.