Laden...

CRvB - Nieuwsbrief Jurisprudentie 3, jaargang 2019

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > CRvB - Nieuwsbrief Jurisprudentie 3, jaargang 2019

Nummer 3, jaargang 2019

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt maandelijks uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die in de afgelopen maand zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die in de maand april 2019 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek. Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2019:1128

    Geen gebruik kunnen maken van bevoegdheid tot buiten behandeling stellen aanvraag. Reactie op verzoek afspraken te mailen of sms-en. Geen verwijt aan niet inleveren stukken.

    Awb art. 4:5 lid 1 onder c
    Het college heeft in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Omdat het college onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het verzoek van betrokkene om afspraken te mailen of te sms-en, bestond voor betrokkene geen aanleiding om tijdens zijn verblijf elders een derde in te schakelen om voor zijn door het college in de brievenbus gedeponeerde post te zorgen.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1069

    Verzoek terugkomen op eerdere besluitvorming. Gevolgen herroepen intrekken gehuwdenbijstand ten aanzien van één partner. Nieuw feit/omstandigheid. Inhoudelijke beoordeling terugvordering. Grondslag ontvallen.

    Awb art. 4:6 lid 2
    De herroeping van de intrekking van gezinsbijstand, bekend gemaakt aan één partner, werkt door op dezelfde, aan de andere partner bekend gemaakte intrekking. Het verzoek van de andere partner om terug te komen van het aan hem gerichte terugvorderingsbesluit moet worden toegewezen omdat de grondslag aan de terugvordering is komen te ontvallen.


    ECLI:NL:CRVB:2018:1236

    Afgewezen dwangsom. Niet aannemelijk gemaakte aanvraag. In brievenbus gedeponeerd.

    Awb art. 4:13
    Het advocatenkantoor heeft met zijn administratieve proces niet aannemelijk gemaakt dat de aanvraag om bijzondere bijstand van appellante in de brievenbus van de sociale dienst is gedaan. Niet is gecontroleerd of de aanvraag van appellante zich daadwerkelijk in de te verzenden enveloppe bevond.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1234

    Gefaseerde beslissing op bezwaar, dwangsom

    Awb art. 4:17, 4:18, 4:19, 6:19, 7:14
    Het college verbeurt de maximale dwangsom in verband met de gefaseerde besluitvorming op bezwaar. Het college heeft wel tijdig beslist op het bezwaar tegen de beëindiging en intrekking, maar tegen de terugvordering eerst bij een latere, aanvullende beslissing op bezwaar.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1174

    Aanvang bezwaartermijn, betwisting verzending besluit op de aangegeven datum, bewijslast

    Awb art. 6:8
    Het standpunt van appellanten komt erop neer dat er niet van kan worden uitgegaan dat het besluit daadwerkelijk op de door CIZ gestelde verzenddatum, 23 november 2016, is verzonden. CIZ heeft niet aannemelijk gemaakt dat het besluit van 23 november 2016 op die datum is verzonden. Daarmee ligt in het onderhavige geval de vraag voor of sprake is van contra-indicaties op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het besluit wel (eerder) moet zijn ontvangen. Anders dan CIZ en de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen sprake is van dergelijke contra-indicaties.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1213

    Tijdigheid beroep, onleesbaar poststempel

    Awb art. 6:8, 6:9
    Er is geen sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Om deze reden is er aanleiding te betwijfelen dat de bestreden besluiten op 16 februari 2017 zijn verzonden. Gelet op de ontvangstdatum van 18 februari 2017 staat vast dat de bestreden besluiten in ieder geval op 17 februari 2017 zijn verzonden. De beroepstermijn is gaan lopen op 18 februari 2017 en eindigde op vrijdag 31 maart 2017. Het beroepschrift is gedateerd 29 maart 2017 en is op dinsdag 4 april 2017, twee werkdagen na de laatste dag van de beroepstermijn, door de rechtbank ontvangen. De enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden bevat een onleesbaar poststempel. Een via TNT Post verzonden poststuk (met ontbrekend of onleesbaar poststempel) wordt in ieder geval geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later ter post is bezorgd. Dit betekent dat het beroepschrift wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1318

    Aanvang bezwaartermijn, postregistratiesysteem Socrates

    Awb art. 6:8
    Het college heeft aannemelijk gemaakt dat het besluit van 20 maart 2017 op die datum ter post is bezorgd Wat appellante onder verwijzing naar de uitspraak van 11 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3935, heeft aangevoerd, namelijk dat met de overgelegde schermafdrukken de verzending niet aannemelijk is gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Die uitspraak ziet op verzending van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waar het verzendproces op een andere wijze verloopt. Anders dan in Rotterdam wordt in Amsterdam elk document voorzien van een eigen documentnummer dat in de verzendadministratie is terug te vinden. Zo wordt de verzending van elk afzonderlijk document geregistreerd. De overgelegde schermafdrukken bieden in dit geval voor de verzending van het besluit van 20 maart 2017 voldoende bewijs.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:1062

    Uitsluiting verzekering volksverzekeringen, uitleg ‘niet geacht kan worden blijvend binnen het Rijk te wonen’.

    Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1976 art. 2 sub g; Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1968 art. 2 onder f
    De zinsnede ‘niet geacht wordt blijvend binnen het Rijk te wonen’ omvat een juridische fictie, die speciaal voor werknemers van internationale organisaties is opgenomen. Voor het voldoen hieraan is niet van belang of een persoon daadwerkelijk niet blijvend binnen het Rijk woont, maar of hij in de tijdvakken waarover de verzekering wordt vastgesteld, niet geacht kan worden blijvend binnen het Rijk te wonen. Dat appellant in de jaren 1971 tot en met 2007 feitelijk in Nederland heeft gewoond, is daarom niet van belang. <


    ECLI:NL:CRVB:2019:1291

    De kostendelersnorm in de ANW is niet in strijd met het internationaal recht

    ANW art. 17 lid 5; EVRM art. 14; IVBPR art. 26; EP EVRM art. 1; NMV art. 5
    Er is geen sprake van verboden onderscheid ten opzichte van ANW-gerechtigden die met kostendelers in Nederland wonen. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat het toepassen van de kostendelersnorm in de situaties van appellanten niet te kwalificeren is als een overduidelijke onevenredigheid. Hoewel de AOW en de ANW beide behoren tot de volksverzekeringen en duuruitkeringen zijn, wordt met het oordeel van de rechtbank ingestemd dat beide wetten een dusdanig verschillend karakter hebben dat de ANW gerechtigde niet zodanig vergelijkbaar is met de AOW gerechtigde dat moet worden gesproken van gelijke gevallen. Terecht heeft de rechtbank geconcludeerd dat de SVB in de onderhavige gevallen geen aanleiding heeft hoeven zien tot het instellen van een nader onderzoek, omdat door appellanten geen gegevens zijn aangedragen met betrekking tot hun individuele inkomenssituatie. Ook in hoger beroep is niet gebleken van omstandigheden die in de individuele gevallen van appellanten zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van een onevenredig zware last of die zouden nopen tot een nader onderzoek.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1398

    Herzien ongehuwdenpensioen naar gehuwdenpensioen. Gezamenlijke huishouding. Hoofdverblijf in dezelfde zelfstandige woonruimte. Geen sprake van twee aparte woningen.

    AOW art.1 lid 4, 1 lid 7; Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW art. 1 lid 1 onder a en 1 lid 1 onder c
    Appellanten hadden gezamenlijk hoofdverblijf in een zelfstandige woning. Dat sprake was van twee aparte woningen komt niet overeen met wat over het begrip zelfstandige woonruimte in het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW en de toelichting daarop, is opgenomen.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:1334

    Gebruikelijke hulp bij gebruik toiletstoel.

    Wmo 2015 art. 2.3.2, 2.3.5 lid 3
    Het college heeft de aanvraag van appellante om een toilet op de eerste verdieping afgewezen op de grond dat appellante gebruik kan maken van een toiletstoel. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar dochter wegens lichamelijke klachten niet in staat is om de toiletemmer van de toiletstoel te legen en te reinigen. Van de dochter mag worden gevergd dat zij de desbetreffende taken als gebruikelijke hulp verricht.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1330

    Gebruik aanvullend openbaar vervoer (AOV), wachttijd van maximaal 30 minuten acceptabel.

    Wmo 2015 art. 2.3.5 lid 3
    Hoewel invoelbaar is dat het gebruik van het AOV voor appellant soms belastend kan zijn, betekent dit niet dat het AOV geen passende bijdrage levert. Niet is gebleken van zodanige (psychische) beperkingen dat niet van appellant kan worden gevergd om een betrekkelijk korte tijd van maximaal 30 minuten op het AOV te wachten.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:1076

    Onroerend goed Turkije. Vermogen. Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering. Afsplitsen landbouwgronden. Redelijkerwijs beschikken.

    PW art. 17 lid 1, 34 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 1
    De per 30 april 2014 toegepaste wijziging in het Turkse Burgerlijk Wetboek en Wet 5403 leidt er in dit geval toe dat het eigendomsaandeel van appellant in landbouwgronden niet kan worden afgesplitst en moeilijk verkoopbaar is. Omdat appellant zijn aandeel aan de overige aandeelhouders kan verkopen, kan hij redelijkerwijs wel beschikken over zijn aandeel.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1122

    Geüniformeerde maatregel. Niet verschijnen op evaluatiegesprek training. Afstemmen maatregel.

    PW art. 18 lid 4 onder h, 18 lid 5, 18 lid 9, 18 lid 10
    De omstandigheden dat het eerste keer was dat appellant de telefonisch gemaakte afspraak voor een evaluatiegesprek van de re-integratietraining niet nakwam en dat hij tijdens de re-integratie training al was verwezen naar een ander project en vacature, hadden het college aanleiding moeten geven de opgelegde maatregel, in de vorm van een verlaging van de bijstand met 100% gedurende een maand, nader af te stemmen.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1227

    Niet gemelde hennepkwekerij. Gestolen oogst. Recht niet vast te stellen.

    PW art. 17 lid 1, 31 lid 1, 32
    Ook al zou het aannemelijk zijn dat de derde hennepoogst is gestolen en dat de hennep van die oogst niets heeft opgebracht, dit laat onverlet dat appellanten ook voor de derde oogstperiode nog steeds geen inzicht hebben verschaft in de omvang van de op geld waardeerbare activiteiten die appellant heeft verricht, gericht op het in bedrijf houden van de hennepkwekerij. Dit betekent dat over de periode van de derde oogst niet meer kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre appellanten recht op bijstand hadden.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1234

    Afstemming bijstand in vorm van verlaging.

    PW art. 18 lid 1
    De omstandigheid dat appellant levensmiddelen ontving, bij een van zijn ouders meeat en dat zijn vader voor hem tankte, betreft in dit specifieke geval geen zeer bijzondere situatie die afstemming in de vorm van een verlaging van de bijstand rechtvaardigt. Van belang is hierbij dat bij appellant ook sprake is geweest van kostenverhogende omstandigheden.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1293

    Exploitatie hennepkwekerij. Onvoldoende feitelijke grondslag voor twee eerdere oogsten. Bevindingen fraudespecialist Stedin. Afwijzing aanvraag.

    PW art. 17 lid 1, 31 lid 1, 32
    Uit de bevindingen van de fraudespecialist van Stedin kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van meer dan twee eerdere oogsten. Bij de nieuwe aanvraag heeft appellant zijn recht op bijstand onvoldoende inzichtelijk gemaakt.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1304

    Bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering. Intrekken en terugvorderen bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering. Draagkracht. Inkomen. Minnelijk schuldhulpverleningstraject.

    PW art. 31 lid 2, 34 lid 2, 35 lid 1
    Betrokkene had hij bij het sluiten van de schuldregelingsovereenkomst in het kader van de minnelijk schuldhulpverleningstraject een hoger vrij te laten bedrag kunnen bedingen, waarmee hij, op grond van zijn draagkracht, de kosten van bewindvoering zelf kon voldoen uit zijn inkomen.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1372

    Niet ontvankelijk verzoek om kwijtschelding. Recht om invorderingsbesluit te nemen is verjaard. Aanvang en lengte verjaringstermijn. Stuiting van de verjaring.

    BW art. 3:306, 3:309, 3:316, 3:318; WWB art. 60
    Het recht van het college om een invorderingsbesluit te nemen ten aanzien van het onvolledige terugvorderingsbesluit van 26 maart 2004 was ten tijde van het verzoek om kwijtschelding op 7 augustus 2015 verjaard. Van een kwijtschelding van een vordering kan dan ook geen sprake zijn.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1384

    Niet gemelde hennepknipperij. Vooronderstelling exploitatie. Beroep op sepot Officier van Justitie.

    PW art. 17 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 2; EVRM art. 6 lid 2
    De enkele ontkenning van enige wetenschap van- of betrokkenheid bij een in de woning van betrokkene aangetroffen hennepknipperij is onvoldoende om de vooronderstelling, dat de hennepknipperij door betrokkene werd geëxploiteerd, te ontzenuwen. De intrekking en terugvordering van bijstand roept geen twijfel op over de juistheid van de gronden van het sepot wegens gebrek aan bewijs.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1380

    Misgelopen ALO-kop. Duurzaam gescheiden leven. Geen voorliggende voorziening.

    PW art. 18 lid 1; Wet kindgebonden budget art. 2 lid 6; Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen art. 3
    De verhoging van het kindgebonden budget in de vorm van een alleenstaande ouderkop (ALO-kop) is in de situatie waarin betrokkene duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot geen voorliggende voorziening. De inkomstenterugval door het missen van de ALO-kop betreft een zeer bijzondere situatie op grond waarvan het college afstemming van bijstand met toepassing van artikel 18 lid 1 van de PW op het gemis van de ALO-kop nader moet onderzoeken.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1404

    Opschorten. 8 wekentermijn. Opschortingsbesluit ingetrokken en nieuw opschortingsbesluit genomen.

    PW art. 54 lid 1, 54 lid 4
    Nu het college het opschortingsbesluit heeft ingetrokken om appellante tegemoet te komen om alsnog de gevraagde informatie binnen een nieuw gegeven termijn te verstrekken, is de opschortingstermijn van uiterlijk acht weken aangevangen met ingang van het nieuwe opschortingsbesluit.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:1081

    Tijdigheid rekest, onjuiste voorlichting.

    Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel
    Nu appellant naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 29 oktober 2015 bij B langs is geweest met de intentie een rekest in te dienen voor een hogere tegemoetkoming in de woning en B hem ten onrechte te kennen heeft gegeven dat het geen zin had een rekest in te dienen, staat vast dat appellant onjuist is voorgelicht. Van een situatie dat appellant de onjuistheid van de informatie had behoren te onderkennen of aanleiding had zich daaromtrent nader te vergewissen, is hier geen sprake. Onder deze omstandigheden kan appellant niet met recht worden tegengeworpen dat hij zich van juridisch advies had kunnen voorzien en dat hij niet tijdig een rekest heeft ingediend. Het rekest van appellant had dan ook moeten worden aangemerkt als ware het tijdig ingediend.

     


    ECLI:NL:CRVB:2019:1201

    Onvoorwaardelijk ontslag onevenredig.

    Een deel van het betrokkene verweten plichtsverzuim moet buiten beschouwing blijven.
    Betrokkene heeft weliswaar buitenproportioneel geweld gebruikt, maar er was geen sprake van het toepassen van hevig geweld. De ingeslotene heeft door de duw en het slaan geen - fysiek - letsel opgelopen; hij heeft geen medische verzorging nodig gehad. De ingeslotene heeft, ook nadat hij over het voorval is gehoord, geen aangifte gedaan. Het naar de cel brengen van de ingeslotene had te maken met door de ingeslotene vertoond onaanvaardbaar agressief gedrag waaraan deze zich vaker schuldig maakte. Gelet op al deze omstandigheden is de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1202

    Geen plichtsverzuim, ten onrechte voorwaardelijk ontslagen.

    Barp art. 77 lid 1 onder c, 77 lid 1 onder j, 78 lid 1
    De korpschef heeft onder de gegeven omstandigheden beide vooraankondigingen van loonbeslagen ten onrechte als plichtsverzuim van appellante aangemerkt. Appellante heeft diverse maatregelen genomen om het zoekmaken van haar post te voorkomen en zij heeft ook, als zij met haar onbekende vorderingen werd geconfronteerd, steeds actie ondernomen om de verschuldigde bedragen onmiddellijk te voldoen. Dat zij, ondanks de door haar getroffen maatregelen en door toedoen van haar echtgenoot, met de vooraankondigingen van twee nieuwe loonbeslagen werd geconfronteerd, kan redelijkerwijs niet als plichtsverzuim van appellante worden aangemerkt. De korpschef was dus niet bevoegd appellante voorwaardelijk strafontslag op te leggen.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1392

    Plaatsingsbesluit personele reorganisatie. Horizontale plaatsing.

    Moederdocument, ‘Functievergelijking reorganisatie politiewet 2012, Werkwijze Commissie Functie Vergelijking (CFV)’, bijlage 7
    De stelling van de korpschef dat, gelet op de beschikbaarheid van de horizontale functie van Senior GGP in schaal 8, niet meer kon worden toegekomen aan de vraag naar de vergelijkbaarheid of uitwisselbaarheid van de functie van Operationeel Expert GGP, schaal 9, is geheel in lijn met de stappen in bijlage 7 bij het Moederdocument. Er is geen reden voor het oordeel dat de in bijlage 7 opgenomen afspraken een overschrijding inhouden van de grenzen van een redelijke beleidsbepaling, met name niet omdat het hier de uitvoering van een personele reorganisatie betreft waarbij behoud van het eigen salarisniveau zo veel mogelijk het uitgangspunt zal dienen te zijn. Het is niet onaanvaardbaar dat bij de functievergelijking de horizontale plaatsing voorrang heeft verkregen op de beschreven wijze.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1396

    Beoordeling, bevordering, definitieve geschilbeslechting.

    Awb art. 8:41a
    De korpschef heeft geen deugdelijke beoordeling kunnen vaststellen waaruit blijkt dat appellant ten tijde van zijn aanvraag al dan niet voldeed aan de voor bevordering gestelde norm. Nu de korpschef tot het vaststellen van een dergelijke beoordeling andermaal niet in staat is gebleken, acht de Raad de conclusie gerechtvaardigd dat de korpschef daarin niet meer zal slagen. Omdat deze aan de korpschef te wijten omstandigheid appellant niet mag worden tegengeworpen bij een beslissing op het - onder meer met verklaringen van informanten - onderbouwde verzoek van appellant om bevordering rest geen andere conclusie dan dat moet worden aangenomen dat appellant uiterlijk op 31 december 2012 voldeed aan de voorwaarde voor bevordering. De Raad ziet uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 17 december 2012 te herroepen en het verzoek om bevordering van appellant in te willigen met ingang van 1 januari 2013.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:1438

    Betalingsonmacht werkgever. Vordering vakantie-uren.

    WW art. 64 lid 1, 64 lid 3
    Ter vaststelling van de aanspraken van een werknemer op een werkgever moet de bestuursrechter zelfstandig uit het burgerlijk recht voortvloeiende verplichtingen van een tot betaling onmachtige werkgever en de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de werknemer en de werkgever beoordelen. Uit de loonstroken blijkt dat werkgeefster de administratie van vakantie-uren bijhield op de loonstroken. Het eindsaldo vakantie-uren op de loonstrook van november 2015 bedraagt 106,43 uren. Op de loonstrook van december 2015 staat als beginsaldo aan vakantie-uren 48,34 uren vermeld. Tussen het eindsaldo van november 2015 en het beginsaldo van december 2015 bestaat een verschil van 58,09 vakantie-uren. Voor dit verschil is geen verantwoording gegeven op de betreffende loonstroken. Uit de loonstroken wordt niet duidelijk dat appellante het verschil in vakantie-uren heeft opgenomen. Ook is geen paraaf voor akkoord voor de vakantie-uren op de loonstroken geplaatst. Gelet op deze omstandigheden wordt geoordeeld dat appellante, naast de al door het UWV overgenomen verlofuren, nog een vordering op werkgeefster heeft van niet-genoten vakantiedagen met een omvang van 58,09 uren. Deze vordering is voldoende concreet en niet aan gerede twijfel onderhevig en komt daarom voor overname door het UWV in aanmerking.

  • ECLI:NL:CRVB:2019:1267

    Beroep op Korosec bij toepassing van art. 4:6 Awb in medische geschillen.

    Awb art. 4:6
    Het UWV heeft de brief van de behandelend neuroloog op zichzelf beschouwd wel opgevat als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar heeft na een medische beoordeling van de inhoud van die brief geconcludeerd dat die brief geen aanleiding geeft de medische beoordeling van destijds voor onjuist te houden. Het UWV komt daarom niet terug van het eerdere, afwijzende besluit. Omdat een inhoudelijk-medische beoordeling van het UWV voorligt met betrekking tot de vraag of de ingezonden medische gegevens tot een ander besluit dan het eerder genomen besluit hadden moeten leiden, is er geen aanleiding de uitgangspunten voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het UWV, zoals geformuleerd in CRvB 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226), buiten toepassing te laten.


    ECLI:NL:CRVB:2019:1433

    Beoordelingsdatum. Bijzonder geval.

    Wet WIA art. 64
    Er is geen aanleiding om ten gronde in te gaan op wat het UWV aan de orde heeft gesteld of de praktische werkwijze, zoals die door de Raad in zijn uitspraak van 22 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1581, is aanvaard in het kader van de Wajong 1998 ook zou kunnen gelden voor de Wet WIA. De Raad volstaat ter voorlichting, dat de Wet WIA van de Wajong afwijkende elementen bevat over onder meer de kring van uitkeringsgerechtigden (verzekerden), regels over de aanvraag en over beperking in terugwerkende kracht van de uitkering (artikel 64) en bepalingen rond het eindigen van het recht op een WGA- en IVA-uitkering die maken dat, ook als iemand niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt of volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, het recht op WIA-uitkering niet onmiddellijk eindigt.