ECLI:NL:CRVB:2019:2468
Periode van 24 maanden vangt aan na de maand waarin de herbeoordeling heeft plaatsgevonden
Wet WIA art. 60 lid 3
Over de periode van 24 maanden als bedoeld in artikel 60, derde lid, van de Wet WIA waarin voor appellante geen inkomenseis geldt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat uitgegaan moet worden van de datum waarop de functies appellante zijn aangezegd. De voor appellante in het arbeidskundig rapport van 4 november 2015 geselecteerde functies zijn haar aangezegd bij brief van 5 november 2015. Dit houdt in dat de periode van 24 kalendermaanden begint op 5 november 2015 en dat bij ongewijzigde omstandigheden de inkomenseis zal ingaan op 1 december 2017, zijnde 24 kalendermaanden na de maand waarin de herbeoordeling heeft plaatsgevonden.
ECLI:NL:CRVB:2019:2567
De vastgestelde inkomenseis moet in het besluit tot toekenning van een WGA-uitkering aan de uitkeringsgerechtigde worden meegedeeld
Wet WIA art. 60 lid 2
Het door het UWV uitgebrachte voornemen tot wijziging van het bestreden besluit heeft niet tot een gewijzigde beslissing op bezwaar geleid. Dat betekent dat het gewijzigde arbeidsongeschiktheidspercentage van 75,51% en de gewijzigde verdiencapaciteit van € 890,01 per maand niet in enig besluit zijn vastgelegd. Deze aspecten leiden weliswaar pas tot merkbare gevolgen in de besluitvorming na afloop van de loongerelateerde uitkering, maar volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7053), behoren deze aspecten tot de besluitvorming waarbij de loongerelateerde WGA-uitkering wordt vastgesteld. Uit artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA volgt dat het UWV in het besluit tot toekenning van een WGA-uitkering, de door hem vastgestelde inkomenseis (de helft van de resterende verdiencapaciteit) moet meedelen aan de uitkeringsgerechtigde. De Raad voorziet alsnog zelf in de zaak.
ECLI:NL:CRVB:2019:2676
Als bij beoordeling van de toepassing van een Amberbepaling geen sprake is van toename van medische beperkingen wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de arbeidskundige aspecten.
WAO art. 43a lid 1; Wet WIA art. 57 lid 1 onder b
In zijn rechtspraak met betrekking tot het met artikel 57, eerste lid, van de Wet WIA overeenkomstige artikel 43a, eerste lid, van de WAO, heeft de Raad geoordeeld dat die bepaling geen regeling inhoudt van een toename van arbeidsongeschiktheid in algemene zin, maar naar bewoordingen en bedoeling uitsluitend ziet op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder toegekende en nadien ingetrokken uitkering. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van de arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen. Vaste rechtspraak is ook dat anders dan uit de uitspraak van 29 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2212, zou kunnen worden afgeleid, er geen aanleiding bestaat om ten aanzien van artikel 57, eerste lid, van de Wet WIA in andere zin te oordelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY6237).
ECLI:NL:CRVB:2019:2682
Met invoering van de no-riskpolis in dienst te nemen van 35-minners, ongeacht het tijdsverloop tussen einde wachttijd en indiensttreding, zolang dat binnen vijf jaar valt
ZW art. 29b lid 1 onder b onderdeel 4
Bij werkgever is een '35-minner' in dienst getreden. Volgens het UWV is de no-riskpolis niet van toepassing, omdat werknemer direct na afloop van de wachttijd van de Wet WIA bij werkgever in dienst is getreden en niet 'na die dag'. De Raad volgt de rechtbank in haar insteek dat het bij de invoering van de no-riskpolis in artikel 29b van de ZW de bedoeling van de wetgever is geweest om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om "35-minners" in dienst te nemen, ongeacht het tijdsverloop tussen einde wachttijd en indiensttreding zolang dat binnen vijf jaar valt. De tekst noch de wetsgeschiedenis wijzen erop dat uit artikel 29b, eerste lid, onder b, onderdeel 4, van de ZW volgt dat voor toepassing van de no-riskpolis vereist is dat tussen het einde van de wachttijd en de aanvang van de nieuwe dienstbetrekking een dag (een 'tussendag') moet liggen.
ECLI:NL:CRVB:2019:2722
Als het UWV ambtshalve onderkent dat te weinig uitkering is betaald, wordt conform beleid met terugwerkende kracht van een jaar nabetaald.
WAO art. 44; Inkomensverrekening WAO, WAZ en oWajong: fictieve schatting en polisgegevens onder 5
In de gedragslijn 'Inkomstenverrekening WAO, WAZ en oWajong: fictieve schatting en polisgegevens' is de situatie beschreven dat bij de toepassing van de nieuwe wijze van verrekening aan het licht komt dat in het verleden te weinig uitkering is betaald, vaak omdat de betrokkene minder is gaan verdienen en dit niet heeft doorgegeven. Uitgangspunt is dat een terugwerkende kracht wordt verleend van een jaar. Een verdergaande terugwerkende kracht wordt alleen verleend als betrokkene kan aantonen dat hij de gewijzigde verdiensten eerder heeft gemeld. Deze gedragslijn is aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Geen sprake van rechtsongelijkheid. Het UWV heeft binnen de grenzen van het beleid, waarvan de inhoud niet ter discussie staat, de nabetaling met een periode van een jaar hervat. Het UWV heeft zijn beleid consistent toegepast. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het UWV heeft geïnformeerd over de inkomsten uit zijn (nieuwe) dienstverband.
ECLI:NL:CRVB:2019:2712
Het verbod van reformatio in peius brengt mee dat de 24 maanden-periode pas gaat lopen vanaf datum bekendmaking gewijzigde arbeidsongeschiktheidspercentage
Wet WIA art. 60 lid 3; Awb art. 7:11 lid 2
Bij beslissing op bezwaar van 13 maart 2015 is met ingang van de toekenning van de LGU-uitkering, 13 oktober 2014, de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd van 100% naar 75,29%; als gevolg hiervan geldt voor betrokkene vanaf 12 april 2016 een inkomenseis. Zoals door het UWV is erkend, ontstaat hierdoor voor betrokkene na bezwaar een nadeliger rechtspositie doordat voor hem vanaf 12 april 2016 een inkomenseis is gaan gelden terwijl dat niet het geval zou zijn geweest als hij geen bezwaar zou hebben gemaakt. Het verbod van reformatio in peius brengt mee dat een verslechtering van de rechtspositie pas per toekomende datum mag worden geëffectueerd. De periode van 24 kalendermaanden alvorens de inkomenseis gaat gelden is niet gaan lopen met ingang van het einde van de wachttijd, maar vanaf 13 maart 2015, datum bekendmaking van de gewijzigde vaststelling arbeidsongeschiktheid, zodat de inkomenseis bij ongewijzigde omstandigheden is gaan gelden vanaf 1 april 2017.
ECLI:NL:CRVB:2019:2783
Alhoewel uitsluitend is aangevoerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, treedt het UWV niet buiten de grondslag van het bezwaar door ook de arbeidskundige beoordeling te heroverwegen.
Wet WIA art. 4, art. 5, art. 6; Awb art. 7:11 lid 1, art.8:69
In bezwaar is uitsluitend aangevoerd dat de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is. Het UWV treedt niet buiten de grondslag van het bezwaar door ook de arbeidskundige beoordeling te heroverwegen. Uit de MvT bij artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vloeit voort dat de heroverweging in bezwaar plaatsvindt aan de hand van een minder strikt grondenstelsel dan het grondenstelsel dat geldt voor de bestuursrechter, zoals dat voor WIA-zaken is uitgewerkt in de rechtspraak. De heroverweging in bezwaar is slechts in die zin beperkt dat onderdelen van het bestreden besluit die geheel los van het aangevoerde bezwaar staan, in beginsel buiten beschouwing blijven en dat er een verbod van reformatio in peius geldt. Een besluit op grond van de Wet WIA zoals dat hier aan de orde is, kent één ondeelbaar rechtsgevolg. Zo'n besluit is niet op te delen in van elkaar te onderscheiden besluitonderdelen. Omdat de medische en de arbeidskundige component niet als afzonderlijke besluitonderdelen zijn te beschouwen, kan het argument dat het bezwaar niet noopte tot een arbeidskundige heroverweging niet slagen.
ECLI:NL:CRVB:2019:2776
Belang garantsteller/verzekeraar verhaalsbesluit betreft afgeleid belang. Het UWV is niet gehouden om WIA-toekenningsbesluiten - ongevraagd - aan garantsteller/verzekeraar te verstrekken.
Wet WIA art. 83 lid 2, 84 lid 3; Awb art. 1:2 lid 1
Het belang dat appellante als garantsteller en/of verzekeraar bij het verhaalsbesluit heeft, vloeit slechts voort uit de door haar met werkgeefster gesloten overeenkomst. Volgens vaste rechtspraak betreft het daarmee een afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij het verhaalsbesluit is betrokken. Daarom kan appellante niet worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat appellante niet op de hoogte was van de WIA-toekenningsbesluiten kan het UWV niet worden verweten en moet voor haar rekening en risico blijven. Het UWV is niet gehouden deze beslissingen - ongevraagd - aan appellante te verstrekken. Het was voor appellante bovendien mogelijk om via werkgeefster op de hoogte te geraken van de toekenningsbesluiten.
ECLI:NL:CRVB:2019:2785
Maatstaf arbeid. Mislukte werkhervatting.
ZW art. 19 lid 5, 44
Bij het gewijzigde inzicht van de wetgever – waarbij de nadruk ligt op iemands mogelijkheden tot werken - past niet dat de voor de uitval door een verzekerde feitelijk verrichte arbeid niet langer als maatstaf geldt voor de vaststelling van diens ZW-aanspraken, indien na die uitval wordt vastgesteld dat bij indiensttreding al sprake was van ongeschiktheid voor die arbeid. De uitzondering voor de situatie waarin een verzekerde zonder werkgever de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende tenminste zes maanden andere arbeid heeft verricht, is hier niet van toepassing nu de laatst verrichte arbeid langer dan een week is verricht. Uitgegaan dient dus te worden van de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
ECLI:NL:CRVB:2019:2866
Maatstaf arbeid. Mislukte werkhervatting.
ZW art. 19 lid 5, 44
Bij het gewijzigde inzicht van de wetgever – waarbij de nadruk ligt op iemands mogelijkheden tot werken - past niet dat de voor de uitval door een verzekerde feitelijk verrichte arbeid niet langer als maatstaf geldt voor de vaststelling van diens ZW-aanspraken, indien na die uitval wordt vastgesteld dat bij indiensttreding al sprake was van ongeschiktheid voor die arbeid. De uitzondering voor de situatie waarin een verzekerde zonder werkgever de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende tenminste zes maanden andere arbeid heeft verricht, is hier niet van toepassing aangezien de laatst verrichte arbeid weliswaar minder dan een week is verricht maar niet voldaan is aan de cumulatieve voorwaarde dat onmiddellijk daaraan voorafgaand gedurende tenminste zes maanden andere arbeid is verricht. Uitgegaan dient dus te worden van de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.