ECLI:NL:CRVB:2021:1552
Stortingen in periode waarin geen inkomen was. Ten onrechte in aanmerking genomen storting heeft geen gevolgen voor hoogte terugvordering. Tevens ten onrechte nagelaten storting met hoger bedrag in aanmerking te nemen.
Awb art. 7:11; PW art. 31
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de stortingen op haar bankrekening, in de periode waarin haar nog geen bijstand was toegekend, leningen voor levensonderhoud betreffen, dan wel voortkomen uit de opbrengst van de verkoop van privé goederen. Het college heeft de stortingen terecht in mindering gebracht op de aan haar toegekende bijstand. Dat het college ten onrechte een bedrag van € 75,- als inkomen op de bijstand in mindering heeft gebracht heeft in dit geval geen gevolgen voor de terugvordering omdat het college ten onrechte heeft nagelaten een storting met een hoger bedrag, € 200,-, in mindering te brengen op de bijstand.
ECLI:NL:CRVB:2021:1605
Ten onrechte afgewezen aanvraag. Niet verschenen op oproep. Inlichtingen over woonsituatie.
PW art. 11
De te beoordelen periode van de afwijzing van de aanvraag loopt van 30 juni 2017 tot en met 19 september 2017. In het kader van een volgende aanvraag op 28 september 2017 heeft het college op 30 november 2017 een huisbezoek gebracht aan het uitkeringsadres, enkele werken nadat appellant een openhart operatie had ondergaan. Het college is er toen vanuit gegaan dat appellant woonde op het uitkeringsadres en heeft hem met ingang van 28 september 2017 bijstand verleend. Het college heeft geen feiten aangedragen op grond waarvan de woonsituatie in de te beoordelen periode anders zou zijn geweest. Het college heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd dat onvoldoende inzicht bestaat in de feitelijke woon- en leefsituatie en de aanvraag van 30 juni 2017 ten onrechte afgewezen.
ECLI:NL:CRVB:2021:1546
Intrekken bijstand. Onduidelijke woonsituatie. Laag waterverbruik. Afgesloten van gas en elektriciteit. Aanwijzing en vermoeden niet wonen op uitkeringsadres. Geen aanvullend bewijs. Niet meewerken aan huisbezoek. Intrekking vanaf datum huisbezoek. Geen voldoende grondslag voor periode voorafgaand aan huisbezoek.
PW art. 17 lid 1 en 2, 53a, 54 lid 3
Laag waterverbruik is, net als het afgesloten zijn van gas en elektriciteit, een aanwijzing dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Om aannemelijk te maken dat de betrokkene niet woont op het uitkeringsadres is in beide gevallen aanvullend bewijs nodig. Laag waterverbruik in samenhang met het afgesloten zijn van gas en elektriciteit is niet toereikend als grondslag voor intrekking van de bijstand. De uitleg van appellante over de manier waarop zij zonder gas- en elektriciteitsaansluiting op het uitkeringsadres heeft kunnen wonen is echter niet aannemelijk. Het college kon dan ook een vermoeden hebben dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Appellante heeft door niet mee te werken aan het huisbezoek, gebaseerd op een redelijke grond terwijl geen zwaarwegend belang de weigering rechtvaardigde, haar medewerkingsverplichting geschonden. Hierdoor is haar woonsituatie onduidelijk gebleven waardoor het recht op bijstand over de periode vanaf het huisbezoek op 14 juni 2018 tot en met 22 juni 2018 niet is vast te stellen. Voor deze periode was het college bevoegd de bijstand in te trekken. Anders dan kan worden afgeleid uit de uitspraak van 16 oktober 2018,
ECLI:NL:CRVB:2018:3305, geldt dit niet voor het gedeelte van de te beoordelen periode, voorafgaande aan het huisbezoek.Voor deze periode was geen grond om de bijstand in te trekken.
ECLI:NL:CRVB:2021:1533
Intrekken en terugvorderen bijstand. Hennepteelt. Geslaagd beroep op onschuldpresumptie. Aansluiten oordeel Belgische strafrechter. Geringe uitgaven voor levensonderhoud. Verklaringen dochter en schoonzoon. Onvoldoende grondslag. Afgewezen aanvraag na de ontmanteling hennepkwekerij.
PW art. 17 lid 1; EVRM art. 6
- Gelet op de motivering van het strafvonnis kan de Raad niet zonder twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de bewezenverklaarde, ingekorte periode van de betrokkenheid van appellant bij de hennepplantages, tot een ander oordeel komen dan de Belgische strafrechter.
- Bij de intrekking op grond van de geringe uitgaven voor levensonderhoud had het college de daarover afgelegde verklaringen van de dochter en schoonzoon niet terzijde dienen te schuiven. Aan de schending van de inlichtingenverplichting in die zin ontbreekt een voldoende feitelijke grondslag.
-Over de intrekking van bijstand over negen maanden na de ontmanteling van de hennepkwekerij hebben appellanten geen openheid van zaken gegeven over hun financiële positie zodat het recht ook over deze periode niet kan worden vastgesteld.
-Appellant was tot acht maanden voor de aanvraag betrokken bij een hennepexploitatie van twee grote hennepplantages en nu hij daarover geen openheid van zaken heeft gegeven, kan de bijstandbehoevendheid niet worden vastgesteld zodat de aanvraag terecht is afgewezen.
ECLI:NL:CRVB:2021:1545
Uitspraak na judiciële lus. Intrekken bijstand. Gevraagde bankafschriften niet overgelegd. Risico.
PW art. 17 lid 1
Aan de intrekking van bijstand met toepassing van artikel 54, derde lid, van de PW ligt ten grondslag dat appellant de door het college gevraagde bankafschriften niet heeft ingeleverd waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Ook in hoger beroep heeft appellant de gevraagde stukken niet overgelegd. Dit klemt te meer nu de Raad appellant meermalen in de gelegenheid heeft gesteld die bankafschriften over te leggen. Appellant heeft ook van die gelegenheden geen gebruik gemaakt. Appellant had tot in hoger beroep de gelegenheid de alsnog ontbrekende afschriften in te leveren. Dat appellant thans niet meer in staat is de gevraagde bankafschriften over te leggen, dient daarom voor zijn rekening en risico te komen.
ECLI:NL:CRVB:2021:1654
Herzien en terugvorderen AIO-aanvulling. Niet gemeld, in Surinaamse dollars betaald pensioen en nabestaandenpensioen. Fictieve omzettingskosten. Geen rekening houden met omzettingskosten indien deze niet zijn gemaakt.
PW art. 31
Betrokkene heeft haar inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van het in de periode van 1 april 2007 tot en met 30 september 2017 maandelijks in Suriname en in Surinaamse dollars (SRD's) uitgekeerd pensioen. Appellante heeft beschikt over de pensioengelden omdat ze deze op de momenten dat zij in Suriname verbleef van de bankrekening op heeft genomen en daar heeft besteed aan de kosten van verblijf. Alleen al daarom is er, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat de SVB bij de herziening en terugvordering van de AIO-aanvulling rekening had moeten houden met de kosten van omzetting indien betrokkene kosten van omzetting zou hebben gehad als zij het in SRD's ontvangen pensioen om had laten zetten naar euro's.
ECLI:NL:CRVB:2021:1608
Door het Rijk te verstrekken uitkering aan het college. Voorlopig toegekende gebundelde uitkering. Bezwaar tegen de gewijzigde, definitieve vaststelling. Macrobudget. Toepassen en corrigeren verdeelmodel. Toekenning in rechte onaantastbaar. Geen ruimte meer voor exceptieve toetsing.
PW art. 69, 71; Besluit PW art. 6
Wat het college heeft aangevoerd tegen de – door het Rijk op grond van het verhoogde macrobudget over het jaar 2017- toegekende gewijzigde, definitieve gebundelde uitkering, ziet op een door het college voorgestane verbetering van het verdeelmodel als zodanig en niet op een te herstellen fout bij de toepassing ervan. De minister had niet op grond van artikel 6, vijfde lid, van het Besluit PW behoren te beoordelen of in het verdeelmodel is uitgegaan van de onjuiste gegevens. Het in het Besluit PW neergelegde verdelingsmodel kan alleen exceptief worden getoetst in het kader van bezwaar en beroep tegen toekenning van een uitkering op grond van artikel 69, eerste lid, van de PW. Als, zoals hier, de toekenning van de uitkering op grond van artikel 69, eerste lid, van de PW in rechte onaantastbaar is geworden, is in de procedure over een besluit tot herziening van het bedrag van de uitkering - op grond van artikel 6, vijfde lid, van het Besluit PW of in de procedure over een besluit op grond van artikel 71, tweede lid, van de PW - geen ruimte meer voor de door het college voorgestane exceptieve toetsing.