ECLI:NL:CRVB:2019:3969
Intrekking en terugvordering. Gevraagde bankafschriften zijn niet overgelegd. Kosten voor het opvragen van bankafschriften. Geen wapenongelijkheid als bedoeld in artikel 6 EVRM. Bewijsnood. Beroep op het Korošec-arrest slaagt niet. Geen contra-expertise.
EVRM art. 6; PW art. 17 lid 1
Er is geen sprake van wapenongelijkheid (equality of arms) als bedoeld in artikel 6 van het EVRM indien aan het opvragen van de door het college verzochte bankafschriften kosten zijn verbonden. Voorts is hier – anders dan in het Korošec-arrest – geen sprake van een situatie waarin het gaat om kosten die een betrokkene wil maken voor een contra-expertise ten opzichte van een expertise die in opdracht van de overheidsorganisatie (bestuursorgaan) is verricht.
ECLI:NL:CRVB:2019:4158
Afwijzing aanvraag. Geen alleenstaande. Voeren gezamenlijke huishouding. Onweerlegbaar rechtsvermoeden. Individualiseringsbeginsel. Duurzame ontwrichting relatie.
PW art. 3 lid 4 onder b
Vaststaat dat appellante en X in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, uit hun relatie kinderen zijn geboren zodat een gezamenlijke huishouding aanwezig moet worden geacht. Appellante heeft onder verwijzing naar de uitspraak van 29 januari 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE0165, een beroep gedaan op het individualiseringsbeginsel. In de door appellante gestelde omstandigheden heeft het dagelijks bestuur geen aanleiding hoeven zien om, met voorbij gaan aan het hiervoor genoemde onweerlegbare rechtsvermoeden als gevolg waarvan appellante en X geacht worden een gezamenlijke huishouding te voeren, de bijstand afwijkend vast te stellen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich in haar geval zodanig omstandigheden voordeden dat het afwijkend vaststellen van het recht op en de hoogte van de bijstand gelet op alle omstandigheden noodzakelijk was.
ECLI:NL:CRVB:2019:4092
Voeren gezamenlijke huishouding. Schending inlichtingenverplichting. Hoofdverblijf in dezelfde woning. Twee adressen. Afzonderlijke inschrijving in de Basisregistratie Personen. Eigen huurovereenkomst. Feitelijke woonsituatie.
PW art. 3 lid 4, 17 lid 1
Bij de aanwezigheid van twee adressen, afzonderlijke inschrijvingen in de Basisregistratie Personen en afzonderlijke huurovereenkomsten, kan toch sprake zijn van het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning.
ECLI:NL:CRVB:2019:4041
Geüniformeerde maatregel. Re-integratievoorziening. Niet meewerken. Maatwerk. Problemen met opvang. Verkorting startdatum voorziening. Het kan appellante niet worden verweten dat zij van de aangeboden voorziening geen gebruik heeft gemaakt.
PW art. 9 lid 1 onder b, 18 lid 4 onder h
Niet is gebleken dat het college bij het aanbieden van de re-integratievoorziening een zorgvuldige op de persoon van appellante toegesneden afweging heeft gemaakt. Zo blijkt niet waarom de startdatum van de stage met tweeënhalve week is bekort terwijl appellante steeds te kennen heeft gegeven en aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was binnen de gestelde termijn opvang voor haar kinderen te regelen. Hieruit volgt dat de opgelegde verplichting om eerder dan verwacht met de stage te beginnen niet voor appellante kenbaar gemotiveerd is met enig re-integratiebelang. Tevens is van belang dat deze verandering niet kenbaar van het college kwam en niet voorzien was van een kenbare belangenafweging in het licht van de taken en verantwoordelijkheden van appellante als alleenstaande ouder met jonge kinderen. Hierdoor kan niet gesproken worden van – kort gezegd – een maatwerkvoorziening. Het kan appellante dan ook niet worden verweten dat zij op de door het college vastgestelde dagen niet van de aangeboden voorziening gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat ten aanzien van de verweten gedraging elke vorm van verwijtbaarheid ontbrak, zodat geen grondslag bestond voor het opleggen van een maatregel.
ECLI:NL:CRVB:2019:4222
Schending inlichtingenverplichting. Exploitatie hennepkwekerij. Indicator voor één eerdere oogst. Rapportage NFO.
PW art. 17 lid 1
De rapportage van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau geeft geen aanleiding tot twijfel over het plaatsvinden van één eerdere hennepoogst. In de rapportages van het NFO die in andere zaken zijn uitgebracht, is weliswaar beschreven dat in de literatuur staat vermeld dat vooral het aantreffen van wortelresten een duidelijke indicatie is dat de teelt ter plekke heeft plaatsgevonden, maar hieruit volgt niet dat er geen eerdere oogst kán zijn geweest als geen wortelresten zijn aangetroffen. Het college heeft dan ook mogen uitgaan van de conclusie in de rapportage diefstal energie dat er één eerdere oogst is geweest.
ECLI:NL:CRVB:2019:4104
Niet rechthebbende partner in het buitenland. Geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Gehoudenheid afstemming te onderzoeken.
PW art. 18 lid 1, 24
Bij een niet rechthebbende partner in het buitenland, op grond waarvan appellant bijstand wordt verleend naar 50% van de gehuwdennorm, is het college gehouden zelfstandig te beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan afstemming van bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW.
ECLI:NL:CRVB:2019:4213
Verlaging bijstand in verband met toepassen kostendelersnorm. Vaststellen hoofdverblijf. Beëindigen oude woonsituatie. Geen tijdelijk verblijf.
PW art. 19a
De vraag of sprake is van een kortdurend of tijdelijk verblijf in dezelfde woning dient te worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat de duur van het verblijf één van de omstandigheden is waaruit het hoofdverblijf kan worden afgeleid. Een hoofdverblijf kan ook worden afgeleid uit andere concrete feiten en omstandigheden. Uit de hier aan de orde zijnde feiten en omstandigheden volgt dat de oude woonsituatie op adres 1 was beëindigd en mocht het college ervan uitgaan dat appellant vanaf 17 april 2017 zijn hoofdverblijf had op adres 2.
ECLI:NL:CRVB:2019:3809
Intrekken en terugvorderen bijstand. Niet gemeld bezit van woning in Turkije. Beschikkingsmacht. Sluiten koopovereenkomst zonder levering. Eigendomsregistratie ter uitvoering van rechterlijk vonnis.
PW art. 31
De rechtbank in Turkije heeft bij vonnis van 2 december 2014 bepaald dat de registratie van de woning in het kadaster op naam van appellant heeft geannuleerd en de woning op naam van de zus wordt geregistreerd. De zus van appellant is op 2 maart 2015 als eigenaar van de woning in het kadaster geregistreerd. Hiermee staat vast dat in de te beoordelen periode de woning nog op naam van appellant in het kadaster stond geregistreerd en appellant nog formeel de geregistreerde beschikkingsmacht over de woning had. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode tussen het vonnis van 2 december 2014 en de wijziging van de registratie op 2 maart 2015 in weerwil van de formeel geregistreerde beschikkingsmacht niet over de woning kon beschikken.
ECLI:NL:CRVB:2019:3915
Individuele inkomenstoeslag. Bevoegdheid. Uitzicht op inkomensverbetering. Detentie. Individuele beoordeling. Grenzen redelijke beleidsbepaling overschreden. Geen zicht op inkomensverbetering. Toekennen individuele inkomenstoeslag.
PW art. 36
Hoewel in zijn algemeenheid ervan kan worden uitgegaan dat belanghebbenden die in de referteperiode gedetineerd zijn geweest zich niet of onvoldoende hebben ingespannen om tot inkomensverbetering te komen, dient ook in die gevallen een beoordeling plaats te vinden van de individuele omstandigheden van die belanghebbende. Uit het beleid van het college volgt dat bij een detentieverleden in de referteperiode een individuele beoordeling van het uitzicht op inkomensverbetering niet wordt gemaakt. Dit beleid gaat dan ook in zoverre de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten.
ECLI:NL:CRVB:2019:3914
Niet gemelde gezamenlijke huishouding. Rechtmatig verkregen bewijs. Opvragen gegevens over reisgedrag. Intrekken, terugvorderen bijstand en opleggen boete.
PW art. 53a, 54 lid 3, 58 lid 1
De beroepsgrond van appellanten dat het college de van Translink verkregen reisgegevens van appellant niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen slaagt niet. Deze beroepsgrond komt erop neer dat appellant moet worden beschouwd als een derde, omdat appellante de bijstandsgerechtigde is, en dat voor het opvragen van gegevens over een derde een redelijke grond moet zijn. Voor een vereiste van een redelijke grond hebben appellanten geen grondslag aangevoerd. Overigens is het zo dat de onderzoeksbevindingen voldoende concrete aanleiding vormden om bij Translink de reisgegevens van appellant op te vragen. Het opvragen van de reisgegevens van appellant over een periode van ruim veertien maanden kan de toets van de proportionaliteit doorstaan. Het college heeft de reisgegevens van appellant niet opgevraagd om al zijn gangen na te gaan, maar om, aan de hand van de geraadpleegde relevante in- en uitstapgegevens, zijn gebruikelijke reispatroon vast te stellen en zo aanknopingspunten te vinden voor de beantwoording van de vraag waar hij feitelijk zijn hoofdverblijf had. De periode waarover bij Translink gegevens zijn opgevraagd is verder niet langer dan de periode gedurende welke appellant op grond van de reeds voorhanden onderzoeksgegevens werd vermoed bij appellante te verblijven.
ECLI:NL:CRVB:2019:3949
Bewijslast niet melden gezamenlijke huishouding. Geen juiste weergave in gespreksverslag. Vertaling verslag.
PW art. 17 lid 1, 53a
In dit geval bestaat aanleiding om van het uitgangspunt dat in het algemeen van de juistheid van een tegenover een handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan, af te wijken. De door appellante afgelegde verklaring is direct in het Nederlands vertaald en opgetekend en er zijn geen in het Turks opgestelde aantekeningen voorhanden waaruit blijkt wat appellante heeft verklaard. Aldus is onvoldoende gewaarborgd dat wat in het gespreksverslag is opgeschreven een juiste weergave is van wat appellante heeft verklaard. Mede gezien de aard van het gesprek, te weten een confrontatiegesprek naar aanleiding van een vermoeden van het voeren van een gezamenlijke huishouding, had het in dit geval op de weg van de medewerkers van het college gelegen te zorgen voor de aanwezigheid van een onafhankelijke tolk of inschakeling van de tolkentelefoon. De overige onderzoeksbevindingen bieden onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van het college dat appellant zijn hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres.
ECLI:NL:CRVB:2019:4172
Intrekking en terugvordering bijstand. Strijd met rechtszekerheidsbeginsel.
PW art. 54 lid 3 2e volzin, 58 lid 2 onder a
De Raad is met appellant van oordeel dat hij niet had kunnen begrijpen dat het besluit tot toekenning van bijstand onjuist was. Appellant heeft bij zijn aanvraag om bijstand meegedeeld dat hij samenwoont met X en het college heeft de woonsituatie nadien meerdere malen onderzocht waarnaar de bijstand naar de norm voor een alleenstaande is voortgezet. Dit betekent dat het college geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid de bijstand in te trekken.