ECLI:NL:CRVB:2019:3453
Geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
De toezegging dat de tot een te hoog bedrag verleende woonkostentoeslag niet teruggevorderd zou worden, heeft bij appellant niet de indruk kunnen wekken dat niet tot terugvordering op andere grondslag en over andere periode zou worden besloten.
ECLI:NL:CRVB:2019:3473
Afgewezen verzoek vergoeding kosten bezwaar. Rechtsbijstand door rechtspersoon. Feitelijk optreden van appellant. Geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
Besluit proceskosten bestuursrecht art. 1 onder a
Niet in geschil is dat de BV beroepsmatig rechtsbijstand verleent en heeft verleend aan appellant. Appellant is enig bestuurder en enig aandeelhouder van en de enige werkzame persoon bij de BV. Zoals de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld is geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1 aanhef en onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht in een geval waarin feitelijk de betrokkene zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon. De Raad ziet geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen.
ECLI:NL:CRVB:2019:3694
Het is niet evident onredelijk om te weigeren terug te komen van een intrekkings- en een terugvorderingsbesluit, die gebaseerd zijn op - achteraf gebleken - in strijd met het discriminatieverbod verkregen onrechtmatig bewijs.
Awb art. 4:6
De omstandigheid dat achteraf is komen vast te staan dat het college een fundamenteel recht heeft geschonden door te handelen in strijd met het discriminatieverbod is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat in het geval van betrokkene de weigering om terug te komen van het oorspronkelijk besluit evident onredelijk is. Daarvoor zijn de (overige) feiten en omstandigheden van haar geval van belang. Kort gezegd komen de feiten en omstandigheden in het geval van betrokkene er op neer dat de oorspronkelijke besluitvorming een herstelkarakter heeft, de schending van het discriminatieverbod bij de selectie van betrokkenen voor het onderzoek heeft plaatsgevonden en deze schending niet zonder meer met zich meebrengt dat de bijstand van betrokkene niet had mogen worden ingetrokken en teruggevorderd. Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de afwijzing van het herzieningsverzoek van betrokkene evident onredelijk is. [Het hoger beroep van het college slaagt.]
ECLI:NL:CRVB:2019:3458
Geen duidelijkheid verstrekken over bekostiging brandstof voor auto en vliegreizen leidt tot intrekken en terugvorderen bijstand.
PW art. 34
Vaststaat dat met de op naam van appellant geregistreerde auto in een periode van negentien maanden 110.000 kilometers zijn gereden en dat appellanten de kosten van de wegenbelasting en autoverzekering voor die auto hebben betaald. Ook voor de wijze waarop vijf vliegreizen zijn bekostigd hebben appellanten geen objectief en controleerbare verklaring gegeven. Dit betekent dat appellanten onvoldoende duidelijkheid hebben verstrekt over te verschaffen middelen waarmee zij brandstoffen auto en vliegreizen hebben gefinancierd waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen en het college gehouden is tot intrekken en terugvorderen van bijstand.
ECLI:NL:CRVB:2019:3536
Het sluiten van een koopovereenkomst zonder levering betekent nog niet dat de verkoper geen beschikkingsmacht meer heeft over de onroerende zaak.
PW art. 34
Het enkele gegeven dat appellant met zijn broer (X) op 29 juli 2014 een koopovereenkomst ten aanzien van de onroerende zaak heeft gesloten betekent nog niet dat de onroerende zaak buiten zijn beschikkingsmacht is gekomen. Daarvoor is levering van de onroerende zaak nodig. Die heeft pas plaatsgevonden in mei 2016. Appellant heeft, in afwijking van de formele eigendom, niet aannemelijk gemaakt dat in de te beoordelen periode een daadwerkelijke, rechtens afdwingbare contractuele beschikkingsbeperking bestond.
Door op 17 mei 2016, derhalve nadat het college tot intrekking en terugvordering van bijstand had besloten, alsnog tot levering van de onroerende zaak aan X over te gaan, hoewel hij het eerder voor een symbolisch bedrag aan X had verkocht, heeft appellant een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid getoond voor de voorziening in het bestaan. Van appellant mocht worden verwacht dat hij niet tot levering overging dan wel daaraan de voorwaarde verbond dat voor de onroerende zaak alsnog een reële prijs zou worden betaald. De maatregel in de vorm van een verlaging van de bijstand met 100% gedurende een maand kan dan ook in stand blijven.
ECLI:NL:CRVB:2019:3664
Bij de beoordeling of het tegoed op een bankrekening tot het vermogen van appellant moet worden gerekend is de SVB niet gebonden aan het oordeel van de belastingdienst over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
PW art. 34
De SVB is bij de beoordeling of het tegoed op de niet bij de SVB gemelde bankrekening een bestanddeel is van het vermogen van appellant niet gebonden aan de vaststelling door de Belastingdienst dat appellant in 2015 geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft. In het kader van de beoordeling van het recht op AIO-aanvulling moet worden uitgegaan van het vermogensbegrip zoals dat is neergelegd in de PW.
ECLI:NL:CRVB:2019:3513
Met het opvragen van gegevens bij Markplaats wordt geen ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op privacy gemaakt. Bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen mag het college een huisbezoek afleggen.
PW art. 53a lid 6; EVRM art. 8
De artikelen 5:13 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bieden een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag om inbreuk te maken op het recht op respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8 lid 2 van het EVRM. Het opvragen van een overzicht van op Marktplaats geplaatste advertenties betekent een (geringe) inbreuk op de privacy van appellant. Het opvragen van die gegevens om vast te stellen of appellanten recht hadden op bijstand is gebaseerd op een gerechtvaardigd doel en er is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit de uitvoeringspraktijk van het college volgt dat bij aanvragen om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen een huisbezoek wordt afgelegd. Het college moet voorafgaand aan toekenning van bijzondere bijstand kunnen nagaan of de aanschaf of vervanging van de gebruiksgoederen waarvoor de bijstand is aangevraagd noodzakelijk is. Door geen medewerking aan het huisbezoek te verlenen hebben appellanten het college deze mogelijkheid ontnomen.
ECLI:NL:CRVB:2019:3707
Met de overdracht van het strafdossier door de politie aan het dagelijks bestuur en de raadpleging van het dossier door het dagelijks bestuur, is geen ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het recht op privacy van appellant.
PW art. 53a lid 6; EVRM art. 8
De aangevoerde grond dat de overdracht van het strafdossier door de politie aan het dagelijks bestuur onrechtmatig is omdat daarmee een inbreuk is gemaakt op de privacy, zoals gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM, slaagt niet. Het dagelijks bestuur ontleent aan artikel 53a, zesde lid, van de PW de bevoegdheid een onderzoek in te stellen. Er is ten aanzien van de inbreuk voldaan aan een voldoende voorzienbare wettelijke grondslag en aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De Raad merkt hierbij op dat het van de politie ontvangen dossier niet meer stukken bevat dan die noodzakelijk zijn voor de besluitvorming door het dagelijks bestuur. Dat in die stukken ook enige voor de besluitvorming van het dagelijks bestuur niet direct noodzakelijke informatie is opgenomen, is onvermijdelijk en doet aan het vorenstaande niet af.
ECLI:NL:CRVB:2019:3451
Niet bevoegd tot opschorten en intrekken. Opgevraagde bankafschriften van niet op naam van appellante staande rekening. Niet in verzuim ten tijde van de opschorting.
PW art. 54 lid 1, lid 2
De bankrekening waarvan het college eerst bij het opschortingsbesluit de afschriften heeft gevraagd, stond niet op naam van appellante. Appellante was dan ook ten tijde van het opschortingsbesluit niet in verzuim zodat het college niet bevoegd was het recht op bijstand op te schorten. Vervolgens was het college op deze grond ook niet bevoegd, nadat appellante de gevraagde afschriften niet had verstrekt, de bijstand vervolgens in te trekken.
ECLI:NL:CRVB:2019:3518
De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit, waarbij de bijstand op grond van artikel 54 lid 4 van de PW is ingetrokken, hadden in stand gelaten kunnen worden op grond van het beleid van het college.
PW art. 54 lid 4
Het college heeft niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik kunnen maken. Het hoger beroep van het college dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand had moeten laten, slaagt. Het college voert beleid ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid tot intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW dat steeds tot intrekking wordt overgegaan behoudens dringende redenen. Van dringende redenen is in dit geval geen sprake. Dit betekent dat het college bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken maar dat aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten.
ECLI:NL:CRVB:2019:3424
Weigering vordering van appellante kwijt te schelden.
PW art. 58 lid 1
Appellante heeft het toekenningsbesluit van bijzondere bijstand in de vorm van een lening niet bestreden en kan in de onderhavige procedure over kwijtschelding niet aan de orde komen. Een kwijtscheldingsbesluit betreft het besluit van verdere invordering van af te zien. Met haar beroepsgrond beoogt appellante de rechtmatigheid van het toekenningsbesluit van leenbijstand ter discussie te stellen. De rechtmatigheid van dat besluit ligt in deze procedure tegen het ambtshalve genomen kwijtscheldingsbesluit niet ter toetsing voor. Appellante heeft tegen het toekenningsbesluit immers geen rechtsmiddelen aangewend. Zij heeft ook niet om herziening daarvan verzocht.