ECLI:NL:CRVB:2023:482
Intrekking en terugvordering van bijstand. Gokactiviteiten. Recht op bijstand wel vast te stellen. Vooronderstelling.Een bijstandsgerechtigde kan voortaan met pinopnames gokinkomsten aannemelijk maken. Iemand die bijstand ontvangt en gokt, kan voortaan aan de hand van pinopnames in een gokinstelling aannemelijk maken welke bedragen hij of zij heeft ontvangen. Hierdoor kan het recht op bijstand worden vastgesteld. Een bijstandsgerechtigde hoeft dus niet meer de volledige bijstand terug te betalen over de maanden waarin hij of zij in een gokinstelling heeft gegokt.
PW art. 17, 31, 32, 54 lid 3
ECLI:NL:CRVB:2023:668
Schatten van inkomsten. Te betalen belasting. Geen afstemming wegens besparing op kosten van levensonderhoud tijdens vakanties.
Het college heeft het inkomen juist berekend door bij de schatting van de maandelijkse inkomsten geen rekening te houden met de door betrokkene over de inkomsten te betalen belasting. Zij heeft geen inkomstenbelasting betaald. Ook indien een betrokkene daadwerkelijk inkomsten heeft gehad als freelancer, is geen sprake van verschuldigde inkomstenbelasting, zolang deze nog niet bij een (voorlopige) aanslag zijn opgelegd.
Betrokkene heeft, doordat zij in haar vakanties geen kosten van levensonderhoud had, bespaard op haar algemene kosten van het bestaan. Maar het gaat niet om substantiële bedragen. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor afstemming op de voet van artikel 18, eerste lid, van de PW.
PW art. 17, 18, 31 lid 3 onder a, 32
ECLI:NL:CRVB:2023:707
Vergoeding immateriële schade. Vermogen voor bijstand. Geen discriminatie. Motiveringsgebrek. Persoonlijke omstandigheden.
In deze zaak gaat het om een bijstandsgerechtigde die na een verkeersongeluk vanwege duurzaam letsel een vergoeding voor immateriële schade heeft ontvangen. Het college heeft een deel van die schadevergoeding wel en een ander deel niet als vermogen in aanmerking genomen.
De vergoeding voor immateriële schade die appellant heeft ontvangen, valt niet onder de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ. Het college heeft niet gehandeld in strijd met het discriminatieverbod.
Het college heeft onvoldoende de persoonlijke omstandigheden van appellant betrokken en gewogen bij de vraag of het ontvangen bedrag aan vergoeding voor immateriële schade verantwoord is uit het oogpunt van bijstandverlening. Hoewel het college in het bestreden besluit wel heeft beoogd rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van appellant en heeft geconcludeerd dat een hoger bedrag vrijgelaten moet worden, is dit feitelijk niet gebeurd.
PW art. artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m
ECLI:NL:CRVB:2023:705
Strijd met evenredigheidsbeginsel. Beoordelingsruimte. Draagkracht bijzondere bijstand. Beslagvrije voet.
De toepassing van het beleid van het college leidt in het geval van appellant tot een onevenwichtige uitkomst. Door toepassing van de beleidsregel moet appellant een deel van de voor hem geldende beslagvrije voet, oftewel zijn bestaansminimum, aanwenden voor de betaling van mentorkosten. Het college had bij de vaststelling van de draagkracht van appellant rekening moeten houden met de voor hem geldende beslagvrije voet. Het college heeft de draagkracht van appellant te hoog vastgesteld. Appellant heeft over de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2019 recht op meer bijzondere bijstand voor de kosten van mentorschap dan hem is toegekend.
PW art. 35, Awb art. 3:4 lid 2
ECLI:NL:CRVB:2023:568
Toekenning bijstand. Verrekening met bijschrijving voor toekenningsdatum.
Een bijschrijving op een datum vóór de toekenning van de bijstand kan meegenomen worden in de beoordeling van het recht op bijstand. Voor de beoordeling van het recht op bijstand dient gekeken te worden naar de hele maand, ook indien de bijstand niet met ingang van de eerste dag van de maand wordt toegekend. Op grond van artikel 45, eerste lid, van de PW wordt algemene bijstand per kalendermaand vastgesteld en betaald. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit dat het college de bijschrijving van 3 oktober 2019 van € 1.400,- alleen in verhouding tot de periode van 17 tot en met 30 oktober 2019 in mindering heeft gebracht op de bijstand. Dat betekent dat het college niet het hele bedrag in mindering heeft gebracht, maar slechts dat deel dat kan worden toegerekend aan de periode waarover appellanten recht hebben op bijstand.
PW art. 45
ECLI:NL:CRVB:2023:679
Evenredigheidsbeginsel. Handhaving intrekking na opschorting. Belangenafweging.Het college mocht de intrekking die volgde op de opschorting van bijstand niet handhaven. Als een bijstandsgerechtigde in bezwaar alsnog de gevraagde stukken aanlevert, moet de gemeente deze stukken in de besluitvorming betrekken. De gemeente moet dan een belangenafweging maken. In dit geval mocht de gemeente Rotterdam de intrekking van bijstand niet handhaven omdat de intrekking onevenredig was.
PW art. 54 lid 4, Awb art. 3:4 lid 2