Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 7, jaargang 2022

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 7, jaargang 2022

Nummer 7, gepubliceerde uitspraken 1e helft april jaargang 2022

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit eerste helft van april 2022 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel) rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.
Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2022:703

    Bevoegdheid tot verrekening WAO-uitkering en toeslag.

    Awb art. 4:93 lid 1; TW art. 14g, 20a

    Het UWV heeft een terugvordering van te veel betaalde toeslag verrekend met een nabetaling van WAO-uitkering. Anders dan in zijn uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1595 is de Raad thans (en in lijn met de uitspraak van 3 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2941) van oordeel dat daarvoor in artikel 14g in samenhang met artikel 20a van de TW is voorzien in een wettelijke grondslag, als bedoeld in artikel 4:93, eerste lid, van de Awb.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:717

    Ten onrechte geen lichamelijk onderzoek. Mogelijk verband tussen psychische en lichamelijke klachten/aandoeningen.

    Wet WIA art. 55

    Naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid is belanghebbende niet lichamelijk onderzocht omdat volgens de arts van het UWV de psychische klachten bepalend zijn. Uit de stukken blijkt echter dat belanghebbende in een complexe situatie verkeerde, waarbij de behandelend psychiater heeft gemeld dat hij belanghebbende naar de huisarts heeft verwezen om de lichamelijke klachten te onderzoeken en dat de forse lichamelijke klachten mogelijk deels spanningsgerelateerd zijn. Om die reden had het op de weg van het UWV gelegen belanghebbende lichamelijk te onderzoeken en informatie in te winnen bij de huisarts over zijn lichamelijke klachten. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overtuigend gemotiveerd dat buiten twijfel staat dat de door belanghebbende ervaren lichamelijke beperkingen geen verband houden met de depressieve stoornis, psychosociale problematiek en alcoholmisbruik, waarvoor reeds bij de weigering van de WIA-uitkering per 12 september 2012 beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn vastgesteld. 

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:702

    Afzien van terugvordering. Dringende reden.

    Wet WIA art. 77

    In hoger beroep heeft het UWV alsnog besloten om voor de toekomst – gerekend vanaf de ontvangstdatum van de brief van de behandelaars van 25 november 2021 – vanwege dringende redenen af te zien van terugvordering. Het standpunt van appellante, dat het UWV in de beschikbare medische gegevens, aanleiding had moeten zien vanwege dringende redenen volledig van terugvordering af te zien, wordt onderschreven. Indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep al in bezwaar een zorgvuldiger onderzoek had verricht, zou toen duidelijk zijn geweest dat een terugvordering ingrijpende en ernstig ontregelende gevolgen voor appellant zou kunnen hebben en duidelijk zou zijn geworden dat, gelet daarop, sprake was van dringende redenen om af te zien van de terugvordering.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:691

    Verkrijgen eigenrisicodragerschap en (nagenoeg) gelijktijdige overgang van onderneming. Staartlasten.

    Wet WIA art. 82; Wfsv art. 40

    Niet in geschil is dat de overgang van B.V. 2 en B.V. 3 naar B.V. 1 per 3 januari 2018 een overgang is als bedoeld in artikel 7:662 van het BW. Evenmin in geschil is dat B.V. 1 tot 1 januari 2018 geen werknemers in dienst had en met het oog op deze overgang per 1 januari 2018 als nieuwe werkgever het WGA-eigenrisicodragerschap heeft verkregen. Het lijdt daarmee geen twijfel dat materieel sprake is van een in verband met de overgang nieuw verkregen, en voorafgaand aan die overgang dus nog niet feitelijk functionerend, eigenrisicodragerschap. Er kan daarom niet anders worden geconcludeerd dan dat de door het UWV gehanteerde uitvoeringspraktijk ook in dit geval had behoren te worden toegepast.

    Dat de daadwerkelijke fusie door een samenloop van omstandigheden met een minimaal tijdsverschil van twee dagen na de verkrijging van het eigenrisicodragerschap zijn beslag heeft gekregen, is immers enkel een formeel gebrek en maakt niet dat B.V. 1 voorafgaand aan de fusie op 3 januari 2018 al op enigerlei wijze als daadwerkelijk bestaande eigenrisicodrager opereerde.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:697

    Intrekking. Afwijzing aanvraag. Tozo kent een eigen inkomensbegrip.

    PW art. 11; Tozo art. 1, 6

    Appellant komt alleen dan voor algemene bijstand op grond van de Tozo in aanmerking als zijn netto-inkomen ten tijde van belang onder de voor hem geldende bijstandsnorm ligt. De Tozo kent een eigen inkomensbegrip. Op basis van de in artikel 6 van de Tozo genoemde criteria moet worden bepaald wat de hoogte van het inkomen is in de kalendermaanden waarin een beroep wordt gedaan op bijstand op grond van de Tozo. De Tozo biedt geen aanknopingspunt om daarbij de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling te betrekken. 

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:698

    Herziening. Intrekking. Terugvordering. Bankrekening. Onderzoeksplicht van het college.

    Pw art. 17, 31, 53a, 54 lid 3, 58 lid 1

    Uit onderzoek is gebleken dat op naam van appellant een bij het college nog niet bekende betaalrekening geregistreerd stond met daaraan gekoppeld een spaarrekening. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat appellant niet heeft kunnen beschikken over de betaalrekening en de daarop gestorte en door derden bijgeschreven bedragen. Dat het college niet eerder diepgaander onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van andere bankrekeningen van appellanten hoefde niet tot een matiging van de terugvordering te leiden. Het college had geen enkele indicatie dat appellanten mogelijk meer bankrekeningen op hun naam hadden staan dan zij bij hun aanvraag hadden opgegeven. Het college heeft er hierbij terecht op gewezen dat de op hem rustende onderzoeksplicht niet zo ver voert dat moet worden gecontroleerd of er geen bankrekeningen zijn verzwegen of vergeten op te geven. De verwijzing van appellanten naar de Toeslagenaffaire leidt de Raad niet tot een andere conclusie. In die affaire was een stilzitten van de overheid zoals door appellanten gesteld en de eventuele gevolgen daarvan niet aan de orde.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:696

    Maatregel. Bewijswaardering. Verweten gedraging niet aannemelijk gemaakt.
    PW art. 18 lid 4 sub g
    Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellant door zijn gedrag het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid heeft belemmerd. Appellant gemotiveerd weersproken wat volgens het college tijdens het re-integratietraject is voorgevallen en gezegd. Hij heeft van meet af aan en consequent volgehouden dat hij tijdens het sollicitatiegesprek wel heeft gezegd dat hij weinig affiniteit had met de desbetreffende functie, maar dat hij het desondanks wel wilde proberen. Daartegenover staat dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat wat in de e-mailberichten staat, overeenstemt met de werkelijkheid. Deze e-mailberichten zijn achteraf in de bezwaarfase door de gemachtigde van het college opgesteld. Het college was dan ook niet bevoegd om de maatregel op te leggen. 

  • ECLI:NL:CRVB:2022:753

    Eerstejaars ZW-beoordeling. ILO-conventie 121. Rechtstreekse werking.

    ILO-conventie 121 art. 6 aanhef en onder b en c, 9 lid 1 aanhef en onder b, 9 lid 3;

    ZW art. 19aa lid 1, 19ab; Schattingsbesluit art. 9 aanhef en onder a

    De artikelen 6 en 9 van ILO-conventie 121 hebben rechtstreekse werking. Deze artikelen bevatten geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de nationale wetgever in de gevallen bedoeld in artikel 6, aanhef en onder b, van de conventie verplicht zou zijn de (mate van) ongeschiktheid tot werken vast te stellen uitsluitend op grond van een beoordeling van de geschiktheid voor het eigen werk. Deze verdragsbepalingen staan er niet aan in de weg dat in de Nederlandse wetgeving de vraag of sprake is van “ongeschiktheid tot werken (…) welke derving van inkomsten uit arbeid met zich brengt" wordt beantwoord aan de hand van de vraag of betrokkene voldoende verdienvermogen heeft in andere functies dan de functie waarvoor hij is uitgevallen.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:694

    Onthouding goedkeuring Wlz-zorgovereenkomst wegens niet-ondertekende zorgbeschrijving. Verhouding zorgovereenkomst en zorgbeschrijving.

    Blz art. 3.6.4 lid 1; Rlz 5.16 lid 1 t/m 4

    Het zorgkantoor was niet bevoegd om de goedkeuring aan de zorgovereenkomst te onthouden omdat de zorgbeschrijving niet is ondertekend. Een aparte ondertekening van de zorgomschrijving voegt ook niets toe, omdat de wijze waarop de zorgaanbieder voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde – de zorgbeschrijving – deel dient uit te maken van de ook door de zorgaanbieder ondertekende zorgovereenkomst.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:693

    Medewerkingsverplichting in de Jeugdwet.

    Jw art. 8.1.2 lid 3

    De medewerking van de moeder van appellanten aan een onderzoek om de mate van (dreigende) overbelasting vast te stellen was redelijkerwijs noodzakelijk ter uitvoering van de wet. Door dit onderzoek te weigeren is niet voldaan aan de (algemene) medewerkingsverplichting van artikel 8.1.2, derde lid, van de Jw.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:724

    Intrekking en vordering pgb. Pgb niet besteed aan professionele hulp. Verstrekking van onjuiste gegevens. Willens en wetens.

    Wmo 2015 art. 2.3.10 lid 1 onder a, 2.4.1 lid 1

    Het pgb is ten onrechte uitbetaald aan de ouders van appellant en daardoor niet besteed aan professionele hulp. Appellant was hiervan op de hoogte en heeft hiervoor bewust gekozen. Appellant heeft hiervan ten onrechte niet onverwijld uit eigen beweging mededeling gedaan aan het college, terwijl het hem redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze informatie aanleiding had kunnen zijn tot heroverweging van het eerdere besluit. Met de keus van appellant de feitelijke situatie niet in overeenstemming te brengen met de verstrekte maatwerkvoorziening en geen mededeling te doen aan het college van de verkeerde besteding, heeft hij willens en wetens onvolledige gegevens verstrekt aan het college.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:735

    Dringende reden. Afwijken oordeel kantonrechter.

    WW art. 24 lid 2 onder a; BW art. 7:678

    Anders dan de kantonrechter is de Raad van oordeel dat het incident op 25 juni 2018, in samenhang met de eerdere gedragingen in 2017, een arbeidsrechtelijke dringende reden voor ontslag opleveren. Betrokkene is in september 2017 al door zijn leidinggevende aangesproken op zijn grensoverschrijdende gedrag en was dus een gewaarschuwd man. De kantonrechter heeft overwogen dat werkgever geen reden heeft gezien om een vinger aan de pols te houden, maar gebleken is dat de kantonrechter niet de beschikking had over het logboek van de leidinggevende van betrokkene. Uit dat logboek blijkt dat de werkgever, door middel van de tweewekelijkse gesprekken en het in het oog houden van betrokkene, wel degelijk vinger aan de pols heeft gehouden. Ook blijkt uit dat logboek dat betrokkene het aanbod van appellante tot externe hulp heeft afgeslagen.