Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 15, jaargang 2022

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 15, jaargang 2022

Nummer 15, gepubliceerde uitspraken 1e helft augustus jaargang 2022

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de eerste helft van augustus 2022 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2022:1700

    Niet indienen WIA-aanvraag en verval van recht op bezoldiging. Uitleg artikel 40a van het ARAR.

    ARAR art. 40a lid 1 aanhef en onder s
    Uit het systeem van artikel 37 van het ARAR en artikel 23 van de Wet WIA volgt dat als een betrokken ambtenaar uitvalt wegens ziekte, de ambtenaar 104 weken recht heeft op doorbetaling van de bezoldiging, waarna de ambtenaar aanspraak kan maken op een WIA-uitkering. In het geval de ambtenaar geen aanvraag om een WIA-uitkering indient, zou de ambtenaar op grond van artikel 37 van het ARAR zolang zijn aanstelling niet is beëindigd ook na die 104 weken recht hebben op doorbetaling van de bezoldiging. Om te voorkomen dat het niet indienen van een WIA-aanvraag door de ambtenaar op die manier op de werkgever wordt afgewenteld, is in artikel 40a van het ARAR neergelegd dat het recht op - onder meer - bezoldiging vervalt. In het licht van voormeld systeem van het ARAR en de Wet WIA brengt een redelijke uitleg van artikel 40a van het ARAR mee dat de minister pas bevoegd is de bezoldiging stop te zetten na ommekomst van de termijn van 104 weken.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:1709

    Ontslag wegens ontbreken registratie als huisarts. Bestuursorgaan heeft niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid.

    ARAR art. 98 lid 1 aanhef en onder a
    Ten tijde van het ontslagbesluit van 2019 was de minister al jaren bekend met het feit dat betrokkenes registratie als huisarts sinds 2010 was verlopen. Het blijkt niet dat betrokkene erop is gewezen dat het niet laten herregistreren als huisarts (rechtspositionele) consequenties zou (kunnen) hebben voor de uitoefening van zijn functie. De minister heeft gedurende vele jaren aanvaard dat betrokkene zijn functie uitoefende zonder te beschikken over een registratie als huisarts. Deze omstandigheden maken dat aan het gegeven dat betrokkene niets heeft gedaan om zijn herregistratie in orde te maken, niet zo'n gewicht kan worden toegekend, dat de minister in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
    Uit het feit dat de minister ook na 2010 heeft toegestaan dat betrokkene zijn functie bleef uitoefenen, blijkt dat de minister het door hem genoemde veiligheidsrisico gedurende jaren heeft aanvaard. De Raad ziet niet dat de situatie wat betreft het veiligheidsrisico ten tijde van het ontslagbesluit in 2019 anders was dan in de jaren daarvoor.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:1654

    Zorgvuldigheid medisch onderzoek. Onderzoek in Turkije. Geen vertaalslag klachten naar beperkingen nodig.

    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 3, 4

    Het medisch onderzoek is zorgvuldig. Het enkele feit dat appellante niet door een verzekeringsarts is gezien op een spreekuur maakt dat niet anders. Appellante ontvangt al vanaf 2010 een WIA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%, omdat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ook in het kader van de herbeoordeling is appellante volledig arbeidsongeschikt geacht. In dit geval behoefde dan ook geen vertaalslag te worden gemaakt van de medisch objectiveerbare klachten van appellante naar beperkingen in een Functionele Mogelijkhedenlijst. De verzekeringsartsen dienden uitsluitend de vraag te beantwoorden of appellante niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht. Gelet op de in het dossier aanwezige stukken beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende informatie om deze vraag te beantwoorden, zonder appellante zelf te zien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende onderbouwd dat er nog behandelmogelijkheden waren voor appellante.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:1764

    Excessief ziekteverzuim. Migraine.

    ZW art. 19

    De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan niet worden gevolgd in zijn motivering dat het niet aannemelijk is dat appellante iedere week een migraineaanval heeft die drie dagen aanhoudt. Uit wordt gegaan van de door appellante gestelde frequentie van een aanval per week, die drie dagen aanhoudt. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat in dat geval nog drie werkdagen per week over blijven en dat appellante daarom geschikt is voor de functie van schadecorrespondent van 24 uur per week, wordt niet gevolgd. De migraineaanvallen doen zich weliswaar met een zekere regelmaat voor, maar niet is te voorspellen wanneer een aanval begint en hoe lang deze precies duurt. De aanvallen kunnen buiten werkdagen of op werkdagen buiten werktijd optreden, maar ook op werkdagen tijdens werktijd. Dat bemoeilijkt ook eventuele vervanging van appellante bij uitval. De Raad volgt dan ook het standpunt van verzekeringsarts Lok, dat drie ziektedagen per week dienen te worden omgerekend naar een verzuimpercentage van 43%. Een dergelijk verzuimrisico is structureel zodanig excessief dat van een werkgever tewerkstelling van appellante niet in redelijkheid kan worden verlangd.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:1744

    Intrekking en terugvordering van bijstand wegens detentie. 

    PW art. 13 lid 1 onder a, 17

    Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om het college te informeren over zijn verblijf in detentie. Uit het bevel van beperkingen blijkt niet dat de raadsman van appellant het college niet van zijn detentie op de hoogte had kunnen en mogen stellen. Ook is niet gebleken dat appellant toestemming heeft gevraagd aan de officier van justitie om schriftelijk, telefonisch of via internet een melding te mogen doen bij het college over zijn detentie. Daarbij komt dat appellant, nadat de beperkingen zijn opgeheven, bij het college evenmin een melding van zijn detentie heeft gemaakt.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:1703

    Bijstand ten onrechte ingetrokken en teruggevorderd. Hoofdverblijf.

    PW art. 17, 54, 58

    Zeer laag gas- en elektriciteitsverbruik is een aanwijzing dat een betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning op dat adres. Maar die omstandigheid maakt dat nog niet aannemelijk. In zo'n geval is aanvullend bewijs nodig om aannemelijk te maken dat een betrokkene zijn hoofdverblijf niet heeft in die woning. Het beschikbare aanvullend bewijs is niet zodanig dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de te beoordelen periode niet het zwaartepunt van haar persoonlijk leven heeft gehad op het uitkeringsadres.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:1723

    Terugvordering van bijstand na erfenis onjuist berekend. 

    PW art. 58 lid 2 onder f

    Voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, onderdeel f, ten eerste, van de PW en het bepalen van de hoogte van de terugvordering dient achteraf op de peildatum een fictieve vermogensvaststelling plaats te vinden, waarbij de ontvangen middelen, teruggerekend naar de peildatum, opgeteld bij de op dat moment aanwezige overige vermogensbestanddelen moeten worden betrokken. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van artikel 34 van de PW.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:1592

    Migrerend werknemer. Aanvang studiefinanciering. Peildatum.

    WSF 2000 art. 1.2, 2.2

    Om als migrerend werknemer in aanmerking te komen voor studiefinanciering moet er sprake zijn van een arbeidsverhouding en moet er, tegen betaling, voldoende gewerkt worden. Appellante is in de loop van de maand september 2018 toegetreden tot de arbeidsmarkt in Nederland en zij heeft vanaf 21 september 2018 werkzaamheden verricht. Nu het werknemerschap van appellante niet is aangevangen op of voor 1 september 2018 wordt op de peildatum van artikel 1.2 van de WSF 2000 niet voldaan aan de nationaliteitseis van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de WSF 2000, zodat appellante over de maand september 2018 geen recht heeft op studiefinanciering.

    Niet-Nederlanders zijn voor de toepassing van de WSF 2000 slechts vergelijkbaar met Nederlanders als zij ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander worden gelijkgesteld. Voor appellante betekent dit dat zij pas met een Nederlander vergelijkbaar werd toen zij werknemer werd. Appellante was op 1 september 2018 nog geen werknemer en voor de toepassing van de WSF 2000 dus ook nog niet vergelijkbaar met een Nederlander. Van een verboden (indirecte) ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen is reeds hierom geen sprake.