Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 4, jaargang 2024

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 4, jaargang 2024

Nummer 4, gepubliceerde uitspraken april, jaargang 2024

Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de huidige maand, april 2024 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl 

 

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2024:664

    Verzoek uitstel zitting vanwege detentie. Rechtbank heeft gehandeld in strijd met zorgvuldige procesgang.

    In beroep heeft appellant een verzoek gedaan om de behandeling van de zitting voor onbepaalde tijd aan te houden, omdat hij gedetineerd was. De motivering waarmee de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen kan niet worden gevolgd. Uit de zittingsaantekeningen is gebleken dat de rechtbank over de afwijzing van het verzoek om uitstel op de zitting enkel heeft opgemerkt dat een verzoek om uitstel altijd wordt afgewezen als het om detentie gaat. Niet is gebleken dat de rechtbank bij de afwijzing van het verzoek de mogelijkheid heeft overwogen om op grond van artikel 2.14 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 het transport van appellant te gelasten dan wel heeft getracht zorg te dragen voor een beeldverbinding met appellant vanuit detentie. Dit had op de weg van de rechtbank gelegen, omdat appellant uitdrukkelijk had verklaard bij de zitting aanwezig te willen zijn.

  • ECLI:NL:CRVB:2024:495

    Ontheffing van opleiding

    Het zou juist kunnen zijn dat appellant, zoals hij stelt, over de juiste competenties beschikt om wachtofficier te worden, maar de staatssecretaris brengt daartegen terecht in dat appellant (ook) tijdens de examens moet kunnen laten zien over de vereiste kennis en competenties te beschikken. Alhoewel appellant een moeilijke periode heeft doorgemaakt, levert dit geen zodanig bijzondere situatie op dat hij (nogmaals) in de gelegenheid had moeten worden gesteld de opleiding af te ronden. Aan verlenging van de opleiding mag de staatssecretaris in redelijkheid een grens stellen, zeker als eerder al een verlenging is gegeven terwijl voor appellant opnieuw dezelfde vakken het struikelblok zijn. De staatssecretaris heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om appellant van de opleiding te ontheffen.

    Onderwijs- en Examenregeling Opleidingen KIM art. 6.6, 9.1

  • ECLI:NL:CRVB:2024:699

    WIA noch SB dwingt tot betrekken reservefuncties bij schatting.
    Op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Sb wordt de schatting gebaseerd op ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies, die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Op grond van artikel 10 van het Sb wordt de resterende verdiencapaciteit berekend op basis van het middelste loon van deze functies waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen. Anders dan appellant heeft aangevoerd, verzet de Wet WIA noch het Sb zich tegen het aanzeggen van een (of meerdere) reservefunctie(s) zonder dat deze aan de berekening van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag lig(t)(gen).

    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 9 onder a

     

    ECLI:NL:CRVB:2024:715

    Geen sprake van beperkingen door ziekte of gebrek rond achttiende jaar zodat selectie van specifieke taak niet zinvol is.

    Er is geen medische informatie voorhanden die steun biedt voor het standpunt van appellant dat hij rond zijn achttiende verjaardag beperkingen ondervond als gevolg van ziekte of gebrek. Appellant heeft zijn aanvraag ruim zeventien jaar na zijn achttiende verjaardag ingediend. Dat door het tijdsverloop de medische situatie in het verleden niet meer verantwoord kan worden vastgesteld, waardoor niet is vast te stellen of appellant een Wajong-uitkering kan krijgen, komt volgens vaste rechtspraak voor rekening van de late aanvrager.

    De grond van appellant dat het Uwv ten onrechte geen taak heeft geselecteerd slaagt niet. De toelichting van het Uwv dat in de situatie als hier aan de orde, waarbij niet gebleken is dat sprake is van beperkingen door ziekte of gebrek rond het achttiende levensjaar, de selectie van een specifieke taak niet zinvol is omdat een betrokkene in staat wordt geacht alle taken te vervullen, wordt niet onjuist geacht.

    Wajong art. 1a:1

     

    ECLI:NL:CRVB:2024:726

    Ruimere uitleg 'dringende reden' bij herziening en/of terugvorderingsbesluiten.

    De Raad legt het begrip dringende reden voortaan ruimer uit, waarbij betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het (materiële) zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Voortaan zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie. Bij de beoordeling van de dringende reden zal het Uwv zich ook rekenschap moeten geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. Het Uwv is verplicht een belangenafweging te maken waarvan de uitkomst niet onevenredig mag zijn. Uitgangspunt hierbij is een intensieve toetsing door de bestuursrechter. De Raad volgt de AG De Bock in haar conclusie dat de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 zijn aan te merken als binnenwettelijk beleid.

    Wajong art. 2:40, 2:43, 2:44, 2:58, 2:59; Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 art. 3, 4

     

    ECLI:NL:CRVB:2024:789

    Loonsanctie. Professionele marge bedrijfsarts.

    Het enkele feit dat de verzekeringsarts achteraf oordelend in sociaal-medisch opzicht zelf anders zou hebben gehandeld of tot een afwijkende inschatting van de belastbaarheid komt, is onvoldoende om te kunnen komen tot de conclusie dat de bedrijfsarts de hem toekomende professionele marge heeft overschreden en daarmee sprake is van een tekortkoming in het sociaal-medisch handelen van de bedrijfsarts. In het geval van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de (medische) informatie in het dossier die destijds ook voor de bedrijfsarts beschikbaar was, gemotiveerd uiteengezet dat er geen objectief-medische verklaring voor de door de bedrijfsarts aangenomen urenbeperking aanwezig was en dat sprake was van frustraties en onvrede bij betrokkene over de re-integratie, maar dat geen mediation of multidisciplinair traject is ingezet. Het Uwv heeft aannemelijk gemaakt dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.

    Wet WIA art. 25 lid 9, 65

     

    ECLI:NL:CRVB:2024:621

    Uitvoeringsbericht SMZ. Termijn hersteldmelding.

    Anders dan appellante betoogt volgt uit het Uitvoeringsbericht SMZ van 27 oktober 2017 (UBSMZ 1710-009) niet dat een termijn geldt van maximaal zeven dagen tussen het laatste contact met de verzekeringsarts en de datum van hersteldmelding. Evenmin volgt uit het Uitvoeringsbericht dat bij een overschrijding van de zeven-dagen-termijn de ZW-uitkering moet worden voortgezet. Daar komt bij dat appellante niet heeft betwist dat in haar geval geen sprake is geweest van een wijziging in haar gezondheidstoestand tussen het laatste contact met de verzekeringsarts en de datum van haar hersteldmelding. Ook is niet gebleken van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Uit het door appellante ingediende geanonimiseerde verslag van verzekeringsarts bezwaar en beroep kan niet afgeleid worden wat de bijzonderheden in die casus waren en of de situatie vergelijkbaar was met die van appellante. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.

    ZW art. 19

     

    ECLI:NL:CRVB:2024:780

    Overnamebesluit ZW. Strekking besluit.

    De Raad stelt vast dat appellante, ondanks verzoeken daartoe, de ziekmelding van de (ex-)werknemer niet heeft behandeld. Gelet hierop heeft het Uwv zich op het standpunt kunnen stellen dat appellante de aan haar op grond van artikel 63a, eerste lid, van de ZW opgedragen werkzaamheden niet heeft verricht en heeft het Uwv vervolgens terecht de behandeling van de ziekmelding overgenomen. Het besluit waarmee aan de werknemer ZW-uitkering is toegekend, ligt in de onderhavige procedure echter niet voor.

    ZW art. 63a

  • ECLI:NL:CRVB:2024:743

    Was- en strijkservice. Algemene voorziening. Differentiatie bijdrage. Onderzoek is geen onderzoek naar toegang maar naar toepasselijke bijdrage.

    De was- en strijkservices WaST van de gemeente Haaksbergen is een algemene voorziening. Deze service is een voorziening die zonder voorafgaand onderzoek voor alle ingezetenen toegankelijk is. In de Verordening is de hoogte van de bijdrage voor het gebruik van de was- en strijkservice bepaalt op

    € 17,50 per waszak voor de cliënt die zelf kan wassen en strijken en op € 4,50 per waszak voor de cliënt die vanwege beperkingen niet zelf kan wassen en strijken. Dat de hoogte van de bijdrage niet voor alle ingezetenen gelijk is en dat enig onderzoek moet plaatsvinden om vast te stellen of iemand in aanmerking komt voor het tarief van € 4,50 maakt niet dat de algemene voorziening niet voor alle ingezetenen toegankelijk is. Het onderzoek vindt immers niet plaats in het kader van de toegang tot de algemene voorziening, maar in het kader van de bijdrage die voor het gebruik daarvan verschuldigd is.

    Wmo 2015 art. 1.1.1, 2.1.4 lid 2, 2.1.4 lid 3, 2.3.5 lid 3

     

    ECLI:NL:CRVB:2024:743

    Normenkader huishoudelijke hulp. Beleidsregels. Twente-rapport. Utrecht-rapport. Gebruik losse tijdsbestedingen van basisnorm uit Utrecht-rapport ontoelaatbaar. Instandlating rechtsgevolgen onder verwijzing naar HHM Normenkader 2019.

    De normtijden uit de Beleidsregels zijn gebaseerd op het Twente-rapport. Het Twente-rapport is gebaseerd op het Utrecht-rapport, waarin is gekomen tot een basisnorm van 104,9 uur huishoudelijke ondersteuning per jaar. De intern compenserende werking zoals neergelegd in het Utrecht-rapport is een belangrijk uitgangspunt voor deze basisnorm. In de Beleidsregels wordt dit belangrijke uitgangspunt losgelaten doordat niet de basisnorm is overgenomen, maar de tijdsbestedingen per activiteit op basis waarvan deze basisnorm tot stand is gekomen. Vervolgens worden deze tijdsbestedingen als zelfstandige normtijden voor losse schoonmaaktaken gebruikt. Dit is niet de bedoeling. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn terecht in stand gelaten nu appellant op basis van het HHM Normenkader 2019 voor minder minuten huishoudelijke ondersteuning in aanmerking komt dan aan hem is verstrekt.

    Wmo 2015 art. 2.3.5 lid 3

  • Weigering kinderbijslag. Niet voldaan aan onderhoudseis. Algemeen verbindend voorschrift. Exceptieve toetsing. Evenredigheidsbeginsel. Bewuste keuze wetgever. Politiek-bestuurlijke afweging. Terughoudende toets.

    Voor kinderbijslag heeft de regelgever bewust gekozen voor de systematiek van een vaste onderhoudseis, waarbij geen rekening wordt gehouden met het inkomen van de ouder en de lagere kosten van levensonderhoud van de kinderen. Wat betrokkene vraagt is een politiek-bestuurlijk getint oordeel van de rechter. Hierbij past een zeer terughoudende benadering van de rechter. De weigering van kinderbijslag is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

    Deze uitspraak is een aanvulling op ECLI:NL:CRVB:2019:2016 en ECLI:NL:CBB:2024:190.  

    AKW art. 7 lid 1 aanhef en onder b, lid 8; Besluit uitvoering kinderbijslag art. 5

     

     

    ECLI:NL:CRVB:2024:647

    Toekenning dubbele kinderbijslag ter uitvoering van de uitspraak van de Raad. Kwartaalsgewijze vaststelling. Geen in de tijd onbeperkte gelding.

    De Raad heeft bij uitspraak van 27 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1878) de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 april 2020 (ECLI:NL:RBOVE:2020:1528) vernietigd. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat aan betrokkene vanaf het tweede kwartaal van 2019 dubbele kinderbijslag wordt toegekend. De beroepsgrond dat appellante aan de uitspraak van de Raad van 27 juli 2022 geen verdere aanspraak op dubbele kinderbijslag kan ontlenen dan over het kwartaal waarin de Raad uitspraak heeft gedaan, slaagt. Het geschil dat heeft geleid tot de uitspraak van 27 juli 2022 zag op een afwijzend besluit. Dat neemt niet weg dat het recht op (dubbele) kinderbijslag per kwartaal wordt vastgesteld. De genoemde uitspraak van de Raad heeft dus geen in tijd onbeperkte gelding.

    AKW art. 7a

  • ECLI:NL:CRVB:2024:791

    Fictieve opzegtermijn. Tussentijds opzegbeding. Vaststellingsovereenkomst.

    In artikel 19, vierde lid, van de WW heeft de wetgever, door te verwijzen naar artikel 7:667, derde lid, van het BW, expliciet aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht. In artikel 7:667, derde lid, van het BW is bepaald dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd slechts tussentijds kan worden opgezegd indien voor ieder der partijen dat recht schriftelijk is overeengekomen. De Raad leest hierin dat het enige vereiste voor een tussentijds opzegbeding is dat het schriftelijk tussen partijen is overeenkomen. Over het moment waarop het opzegbeding moet zijn overeengekomen is in artikel 7:667, derde lid, van het BW niets bepaald. Ook is in dit artikellid niet bepaald dat een tussentijds opzegbeding alleen in de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst zelf of in een addendum daarbij kan worden opgenomen. Met het overeenkomen van het opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst is voldaan aan het vereiste van artikel 7:667, derde lid, van het BW. Voor het standpunt van het Uwv dat het opzegbeding voorafgaand aan (het tekenen van) de vaststellingsovereenkomst in een apart addendum bij de arbeidsovereenkomst moet zijn overeengekomen, bevat noch artikel 19, vierde lid, van de WW, noch artikel 7:667, derde lid, van het BW een aanknopingspunt.

    WW art. 19 lid 4; BW art. 7:667 lid 3