ECLI:NL:CRVB:2022:2309
Overgangsrecht AW 2017. Ex-ambtenaren van wie de hoedanigheid van ambtenaar al vóór 1 januari 2020 is geëindigd. Ambtenaren wier ambtelijke aanstelling op 1 januari 2020 is omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
AW 2017 art. 14 lid 1, 16 lid 2
Op en na 1 januari 2020 genomen beslissingen jegens gewezen ambtenaren, wier hoedanigheid van ambtenaar al vóór die datum is geëindigd, zijn als voor bezwaar en beroep vatbare bestuursrechtelijke besluiten te kwalificeren, ook voor zover het ex-ambtenaren betreft wier aanstelling, als zij ambtenaar waren gebleven, per 1 januari 2020 zou zijn omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
Hierbij moet een uitdrukkelijke grens worden getrokken bij het einde van het ambtelijk dienstverband voorafgaand aan de inwerkingtreding van de AW 2017. Het is denkbaar dat ambtenaren wier ambtelijke aanstelling op 1 januari 2020 is omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, na die datum nog een verzoek doen om terug te komen van vóór 1 januari 2020 onder bestuursrechtelijke vlag tot stand gekomen besluitvorming, dan wel vragen om schadevergoeding naar aanleiding van een schadeoorzaak die dateert van vóór 1 juli 2013. Dan is enkel nog de burgerlijke rechter aan zet.
De gewezen ambtenaar wiens voormalige arbeidsverhouding is geëindigd vóór 1 januari 2020 kan wat betreft een schadeoorzaak van op of na 1 juli 2013 ook vanaf 1 januari 2020 nog een schadevergoedingsverzoek als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb bij de bestuursrechter indienen dat betrekking heeft op zijn hoedanigheid van voormalig ambtenaar. Ambtenaren met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht dienen zich vanaf 1 januari 2020 ook met een eventuele schadeclaim te wenden tot de burgerlijke rechter. Dat geldt ook voor zover het een schadeoorzaak van vóór die datum zou betreffen.
ECLI:NL:CRVB:2022:2314
Onvoorwaardelijk strafontslag. Geen strafvervolging in de zin van artikel 6 EVRM.
EVRM art. 6; ARAR art. 81 lid 1 onder l
De Raad is van oordeel dat een disciplinaire strafoplegging als hier aan de orde wegens het plegen van plichtsverzuim niet aangemerkt kan worden als een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het ERVM. Appellant wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de minister het in artikel 6, derde lid, van het EVRM opgenomen verdedigingsbeginsel heeft geschonden. Door na de opgelegde navorderingsaanslagen en boetes door de inspecteur van de Belastingdienst, de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen heeft de minister het "ne bis in idem"-beginsel niet geschonden. Anders dan appellant meent is van een dubbele bestraffing geen sprake.
ECLI:NL:CRVB:2022:2320
Beëindiging toestemming aan politieambtenaar tot het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie. Evenredigheidstoetsing.
Awb art. 3:4 lid 2; AW 2017 art. 8 lid 1 onder a
De korpschef heeft de verleende toestemming tot het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler, met een overgangstermijn van zes maanden, beëindigd voor zover het nevenwerkzaamheden binnen de politieorganisatie betreft. De Raad stelt voorop dat de korpschef bevoegd is tot een dergelijke herziening over te gaan, mits hij bij het uitoefenen van die bevoegdheid niet in strijd komt met geschreven of ongeschreven recht.
Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat het beleid om politiemedewerkers niet toe te staan om binnen de politieorganisatie nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler te verrichten niet in strijd is met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de AW 2017. Ongeacht welke functie de ambtenaar binnen de politie vervult, moet (de schijn van) belangenverstrengeling en (imago)schade voor de politie worden voorkomen en dit is onvoldoende gewaarborgd indien nevenwerkzaamheden worden verricht als tolk/vertaler voor de politie.
Uit wat appellant heeft aangevoerd over artikel 3:4, tweede lid, van de Awb volgt niet dat het bestreden besluit niet geschikt is om het daarmee beoogde doel te bereiken. Wat appellant naar voren heeft gebracht leidt niet tot de conclusie dat een minder belastend middel openstond. Verder leiden de financiële gevolgen die het bestreden besluit voor appellant heeft niet tot het oordeel dat dit besluit onredelijk bezwarend voor hem is. De korpschef heeft gelet op de geboden afbouwperiode van zes maanden de toestemming om binnen de politieorganisatie nevenwerkzaamheden te verrichten als tolk/vertaler mogen beëindigen.