ECLI:NL:CRVB:2022:1961
Plaatsing in het buitenland. Kosten in verband met juridische procedure vanwege gebreken aan huurwoning. Hoogte schadeloosstelling onvoldoende gemotiveerd.
AMAR art. 115
Appellant, militair ambtenaar, is in 2019 in het buitenland geplaatst. Hij huurde daar een woning. Tijdens de bewoning heeft appellant geconstateerd dat de woning gebreken vertoonde. Dat heeft geleid tot gezondheidsproblemen bij de echtgenote van appellant. In verband hiermee heeft appellant een juridische procedure gevoerd. De staatssecretaris heeft de gemaakte juridische kosten deels vergoed. Volgens de staatssecretaris moeten de kosten deels voor rekening van appellant blijven, omdat hij met het DCIOD contact had moeten opnemen om over de kwestie te overleggen voordat hij een advocaat inschakelde.
Appellant heeft in hoger beroep voldoende onderbouwd dat hij wel degelijk op een vroeg moment contact heeft opgenomen. In plaats van dat appellant valt te verwijten dat hij te laat contact heeft opgenomen, valt het DCIOD tegen te werpen dat het zich afzijdig heeft gehouden en pas na de indiening van het verzoek van appellant een poging heeft gedaan om contact met de verhuurder op te nemen, zonder resultaat. Hoewel het aangaan van een huurovereenkomst in beginsel een privé-aangelegenheid is, had van het DCIOD in een situatie als deze meer betrokkenheid mogen worden verwacht. De staatssecretaris is opgedragen zich opnieuw te beraden over de hoogte van de schadeloosstelling en om op basis daarvan een nieuw besluit te nemen.
ECLI:NL:CRVB:2022:1962
Verhuizing naar het buitenland vanuit eigendomswoning in Nederland, gevolgd door lokale verhuizing. Hoogte tegemoetkoming huurkosten.
VBD art. 13 lid 7
De Raad is met appellant van oordeel dat de staatssecretaris geen juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 13, zevende lid, van het VBD. De Raad volgt appellant in zijn standpunt dat de eerste voorwaarde in artikel 13, zevende lid, van het VBD, gelet op de zinsnede 'is verhuisd' ziet op een eenmalige gebeurtenis vanwege de plaatsing, namelijk de verhuizing naar het buitenland vanuit de eigendomswoning. Naar het oordeel van de Raad is de tekst helder en niet voor een andere uitleg vatbaar. Als de defensieambtenaar in verband met de plaatsing vanuit zijn eigendomswoning naar het buitenland is verhuisd (met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten) is aan de bewuste voorwaarde voldaan, zo stelt het artikellid. Niet valt in te zien dat, zo lang de eigendomswoning in Nederland niet wordt verkocht of aan anderen dan de eigen, stief- of pleegkinderen wordt verhuurd, een lokale verhuizing naar een andere - in dit geval goedkopere - huurwoning gedurende de looptijd van de plaatsing verandering in de hoogte van de eigen bijdrage tot gevolg zou moeten hebben. Appellant kan worden gevolgd in zijn standpunt dat ná zijn lokale verhuizing nog steeds is voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, zevende lid, van het VBD en dat hij daarom nog steeds in aanmerking komt voor de verlaagde eigen bijdrage van 10%.
ECLI:NL:CRVB:2022:1963
Verhuizing naar het buitenland vanuit eigendomswoning in België. Hoogte tegemoetkoming huurkosten.
VBD art. 13 lid 7
Appellant heeft betoogd dat voor de toepassing van artikel 13, zevende lid, van het VBD de locatie van de eigendomswoning niet relevant is en dat alleen van belang is dat er vanuit een Nederlandse plaatsing naar het buitenland wordt verhuisd. Dit betoog slaagt niet. Met de staatssecretaris is de Raad van oordeel dat met de tekst van het artikellid niet anders bedoeld kan zijn dan een verhuizing naar het buitenland vanuit een in Nederland gelegen eigendomswoning. Het gaat immers om een Nederlandse regeling, ten behoeve van verhuizing van Nederlandse defensieambtenaren. Het arbeidsvoorwaardenakkoord 20092010, dat aan de basis ligt van het zevende lid in artikel 13 van het VBD, bevat geen aanknopingspunten voor de door appellant voorgestane uitleg van de bepaling. In de toelichting bij dat akkoord is juist vermeld dat met deze bepaling tegemoetgekomen wordt aan de dubbele woonlasten die een defensieambtenaar met een in Nederland aangehouden eigendomswoning heeft tijdens zijn plaatsing. Daarbij heeft, zo is namens de staatssecretaris toegelicht, de crisis van destijds op de Nederlandse woningmarkt een rol gespeeld, die de verkoop van eigendomswoningen bemoeilijkte.
ECLI:NL:CRVB:2022:1964
Verhuizing naar het buitenland vanuit eigendomswoning in Nederland. Hoogte tegemoetkoming huurkosten. Eis van feitelijke bewoning.
VBD art. 13 lid 7
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat in de tekst van artikel 13, zevende lid, van het VBD geen verplichting kan worden gelezen om feitelijk in de eigendomswoning te wonen ten tijde van de verhuizing. Appellant meent dat het voldoende is dat de nieuwbouwwoning zijn eigendom is en hij daarvoor alle verplichtingen draagt. Dit betoog slaagt niet. De tekst van het artikellid is duidelijk. Artikel 13, zevende lid, van het VBD stelt als eis dat vanuit een eigendomswoning naar het buitenland is verhuisd. De defensieambtenaar moet, om voor de verlaagde eigen bijdrage in aanmerking te komen, voorafgaand aan de verhuizing dus in zijn eigendomswoning hebben gewoond. De verkrijging in eigendom van een nieuwbouwwoning in aanbouw is in dit verband niet relevant. Nu appellant vanuit een huurwoning naar het buitenland is verhuisd, brengt artikel 13, zevende lid, van het VBD hem niet in aanmerking voor de verlaagde eigen bijdrage.