ECLI:NL:CRVB:2022:2851
Inlichtingenplicht. Op geld waardeerbare activiteiten.
Wet WIA art. 27 lid 1, 76, 77
De onderzoeksbevindingen van het UWV bieden onvoldoende grondslag de WIA-uitkering van betrokkene te herzien over de periode van (onder meer) 1 april 2018 tot 29 augustus 2018. De besluitvorming van het UWV voor wat betreft deze periode is met name gebaseerd op de verklaring van betrokkene van 12 december 2018, waarin betrokkene onder andere aangeeft dat hij bijvoorbeeld in april 2018 veel achter de balie in de tabakswinkel heeft gestaan. Deze verklaring is op zichzelf staand, zonder enig ander bewijs, onvoldoende voor het oordeel dat betrokkene op geld waardeerbare activiteiten verrichtte in de tabakswinkel. Uit deze verklaring blijkt niet duidelijk wat betrokkene daar deed en of dit op geld waardeerbare activiteiten waren. Ook volgt uit de verklaring niet of betrokkene in de periode daarna, tot 29 augustus 2018, activiteiten verrichtte in de tabakszaak en waar deze uit bestonden. Het UWV heeft wel aannemelijk gemaakt dat betrokkene in de periode van 29 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 in de tabakswinkel op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht.
ECLI:NL:CRVB:2022:2820
Niet verschijnen spreekuur verzekeringsarts. Geen sprake van laakbaar toedoen.
ZW art 28, 30a, lid 1 onder c, 45, lid 1 onder c
Het UWV heeft de ZW-uitkering van appellant met ingang van 7 november 2018 beëindigd wegens het niet verschijnen op spreekuren. Het UWV is in beginsel gehouden een ZW-uitkering te beëindigen indien een geneeskundig onderzoek door toedoen van de verzekerde niet kan plaatshebben en het recht op uitkering als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld. Naar vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Raad van 19 februari 1992, ECLI:NL:CRVB:1992:AK9553) moet onder 'toedoen' worden verstaan: een laakbaar handelen of nalaten van de verzekerde. De Raad acht in dit geval van laakbaar toedoen van appellant terzake van het niet verschijnen op de spreekuren van 7 november 2018 en 26 november 2018 geen sprake. De beëindiging van de ZW-uitkering per 7 november 2018 kan om die reden geen stand houden.
ECLI:NL:CRVB:2022:2815
Vaststelling maatmanomvang en maatmaninkomen. Refertejaar. Representatieve periode. Werkzaamheden als oproepkracht.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 7a
In de periode tot en met 31 december 2016 was sprake van 69 respectievelijk 48 verloonde uren per vier weken. Vanaf 1 januari 2017 heeft appellant een bestendige periode van negen aaneengesloten aangiftetijdvakken gewerkt in een vrijwel volledige werkweek. Daarmee onderscheidt appellant zich van andere oproepkrachten. Anders dan bij oproepkrachten gewoonlijk het geval is, diende in deze periode de arbeid zich niet (standaard) met pieken en dalen aan, maar was sprake van een min of meer vaste urenomvang die zich structureel op een hoger niveau bevond dan gedurende de twee aangiftetijdvakken vóór 1 januari 2017. De aangiftetijdvakken tot en met 31 december 2016 zijn niet representatief en ten onrechte bij het vaststellen van het maatmaninkomen in aanmerking genomen.