ECLI:NL:CRVB:2023:85
Verrekening toegekende proceskostenveroordeling met vorderingen. Discretionaire bevoegdheid. Vaste gedragslijn. Toetsing evenredigheidsbeginsel.
Awb art. 3:4; PW art. 60a lid 4
Ook beleid dat niet in beleidsregels is vormgegeven, maar, zoals in dit geval, in een vaste gedragslijn, moet aan de evenredigheidstoets worden onderworpen. Het invorderen van te veel betaalde bijstand is vaak lastig voor een college. Het doel van de verrekeningsbevoegdheid is, indien een betrokkene te veel bijstand heeft ontvangen en dus een schuld heeft aan het college, het college in staat te stellen om in dit geval een proceskostenveroordeling die is uitgesproken in een geschil tussen het college en de betrokkene te verrekenen met een openstaande vordering van het college op die betrokkene. Doorgaans zal ook de betrokkene hiermee zijn gebaat, omdat zijn schuld kleiner wordt. De gedragslijn is een geschikt, en ook noodzakelijk, middel om het doel te bewerkstelligen. Voor zover appellant meent dat de vaste gedragslijn onredelijk bezwarend is, en dus niet evenwichtig, omdat door verrekening van proceskostenveroordelingen het (grond)recht op vrije keuze van een rechtshulpverlener – en daardoor ook de rechtsstaat – wordt aangetast, wordt hij daarin niet gevolgd. In het bestuursrecht is een ieder vrij in zijn keuze voor een rechtshulpverlener. De vaste gedragslijn van het college doet geen afbreuk aan dit uitgangspunt. Voorts is de toepassing van de vaste gedragslijn in het geval van appellant niet onevenredig is.
ECLI:NL:CRVB:2023:38
Intrekking en terugvordering van bijstand. Niet overleggen van stukken. Gevolgen schending medewerkingsverplichting.
PW art. 17 lid 2, 54 lid 3, 58 lid 1
Het enkele feit dat door de schending van de medewerkingsverplichting geen gegevens of bewijsstukken voorhanden zijn die zien op een periode voor de schending, maakt niet dat daardoor het recht op bijstand over die periode niet kan worden vastgesteld. Uitgangspunt is namelijk de situatie zoals de betrokkene die heeft weergegeven en waarop de bijstandsverlening is gebaseerd. Alleen als gegronde en concrete twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de verleende bijstand over die periode is door het ontbreken van de betreffende gegevens of bewijsstukken het recht op bijstand niet vast te stellen zodat intrekking is gerechtvaardigd. Daarvan is in dit geding geen sprake. Het recht op bijstand kan wel worden ingetrokken vanaf de schending van de medewerkingsverplichting. De schending doet zich voor op het moment dat niet wordt voldaan aan een concreet verzoek om medewerking van het college.
ECLI:NL:CRVB:2023:90
Herziening, intrekking en terugvordering van bijstand. Bijschrijvingen op bankrekening i.v.m. verrichten van diensten als schoonheidsspecialiste. Recht wel vast te stellen.
PW art. 17 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 1
Appellante heeft tijdens het spreekkamergesprek 2019 en ter zitting bij de rechtbank verklaard dat er alleen betalingen op haar bankrekening zijn gedaan en dat zij geen contante bedragen heeft ontvangen. Het college stelt daar tegenover dat betaling in contanten in algemene zin gebruikelijk is bij schoonheidsspecialisten en kappers. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellante daadwerkelijk naast de bijgeschreven bedragen op haar bankrekening ook nog contante betalingen heeft ontvangen voor door haar verrichte diensten als schoonheidsspecialiste. Concrete aanwijzingen dat appellante daadwerkelijk contante betalingen heeft ontvangen zijn er niet. Het college mocht de bijstand van appellante over periode 2 dus niet zonder meer intrekken, maar kon en moest het recht op bijstand over deze periode opnieuw vaststellen op basis van de in die periode bijgeschreven bedragen.