Laden...

CRvB - Nieuwsbrief Jurisprudentie 24, jaargang 2023

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > CRvB - Nieuwsbrief Jurisprudentie 24, jaargang 2023

Nummer 24, gepubliceerde uitspraken 2e helft december, jaargang 2023

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de tweede helft van december 2023 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl 

 

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2023:2467

    Procesbelang. Financieel belang. Toezegging college dat vordering niet wordt verhaald.

    Het door het college in hoger beroep gestelde financiële belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. De erven hebben naar voren gebracht dat het college heeft toegezegd dat als deze procedure zou leiden tot het ontstaan van een vordering, het college deze niet op hen zal trachten te verhalen. Het college heeft deze toezegging niet deugdelijk betwist.

    Awb art. 8:1

  • ECLI:NL:CRVB:2023:2382

    Wringen van dweilen en doeken als interieurverzorgster. Bij soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend.

    Het UWV heeft voldoende onderbouwd dat handbelasting door het wringen van dweilen en doeken bij soortgelijke werkgevers gewoonlijk kenmerkend is voor het werk van interieurverzorgster. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft acht schoonmaakfuncties uit het CBBS geselecteerd en die functies onderzocht op hun kenmerkende belasting. In alle functies is sprake van het uit(wringen) van schoonmaakdoeken met de handen of is sprake van een kenmerkende belasting op knijp/grijpkracht in combinatie met andere grepen. De bedrijfsarts heeft werkneemster niet geschikt geacht voor werkzaamheden met de betreffende handbelasting. Werkneemster beschikte in het werk waaruit ze zich heeft ziekgemeld niet over een hulpmiddel waarbij ze niet hoefde te wringen. Evenmin is gebleken dat een dergelijk hulpmiddel bij soortgelijke werkgevers wél voorhanden is. Het UWV heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat een hersteldverklaring per 7 september 2019 niet aan de orde is.

    ZW art. 19

  • ECLI:NL:CRVB:2023:2350

    Tozo-aanvragen ten onrechte afgewezen. Financieel geraakt.

    Voor de beoordeling of een betrokkene behoort tot de kring van rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van de Tozo is niet doorslaggevend dat het inkomen van de betrokkene voor de coronacrisis boven het sociaal minimum lag. Bepalend is dat het beroep of bedrijf van de betrokkene financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Uit de enkele in de aangevallen uitspraak geciteerde passages uit de nota van toelichting bij de Tozo kan niet worden afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om iedere zelfstandige die voor het uitbreken van de coronacrisis – om wat voor reden dan ook – een inkomen onder het sociaal minimum had, maar die wel door die crisis financieel is geraakt, niet tot de kring van rechthebbenden van de Tozo te rekenen.

    In dit geval is appellante wel degelijk financieel geraakt door de coronacrisis. Dit is op zichzelf ook niet in geschil. Zij is pas kort voor de coronacrisis, te weten in januari 2020, met de omzetgenererende werkzaamheden van haar onderneming gestart. Uit de overgelegde financiële gegevens is gebleken dat haar inkomsten vanaf januari 2020 een stijgende lijn lieten zien en zij heeft aannemelijk gemaakt dat deze inkomsten – zonder intreden van de coronacrisis – boven het sociaal minimum zouden zijn uitgestegen.

    PW art. 11, 78f, Tozo art. 1, 2 en 5

  • ECLI:NL:CRVB:2023:2466

    Grensoverschrijdende situatie. Toepasselijke wetgeving. Thuiswerken/telewerken. Geen sprake van plegen te werken in twee lidstaten. Geen bewuste instemming werkgever met werken vanuit andere lidstaat.

    Deze zaak gaat over een Duitse werknemer (belanghebbende) die voor haar Duitse werkgever 3 dagen per week op kantoor in Duitsland werkte en 2 dagen in de week vanuit huis. De Raad oordeelt over de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving. Hiervoor is van belang vast te stellen waar belanghebbende haar woonplaats had en of zij gewoonlijk haar werkzaamheden in twee of meer lidstaten heeft verricht. De Raad stelt vast dat belanghebbende tot 1 januari 2020 haar woonplaats in Duistland had. Na 1 januari 2020 was dat in Nederland. Verder oordeelt de Raad dat vanaf 1 januari 2020 geen sprake is van plegen te werken in meerdere lidstaten. De werkgever heeft namelijk niet bewust ingestemd met het werken vanuit een andere lidstaat dan Duitsland. Voor belanghebbende was Duitsland het werkland. Hierdoor is op haar zowel voor als na 1 januari 2020 de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing.

    Verordening 883/2004 art. 1 onder j en k, 11, 13; Vo 987/2009 art. 11

  • ECLI:NL:CRVB:2023:2340

    Bijdrage. Allinkostprijs. Betalingscapaciteit. Bijstandsuitkering.

    De bijdrage die het college heeft opgelegd aan verzoekster is in overeenstemming met de regelgeving. De omstandigheid dat verzoekster geen bijdrage meer verschuldigd was voor haar oude, afgekeurde, scootmobiel, betekent niet dat zij geen bijdrage verschuldigd is voor de nieuwe scootmobiel. Uit de regelgeving volgt verder dat bij de bepaling van de kostprijs van de maatwerkvoorziening ook rekening wordt gehouden met onderhoud en verzekering. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien waarom het college voor de kostprijs niet heeft mogen uitgaan van de zo door verzoekster genoemde allinkostprijs. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheid dat verzoekster alleen een bijstandsuitkering heeft geen uitzonderlijke situatie is die meebrengt dat sprake is van onvoldoende betalingscapaciteit.

    Wmo 2015 art. 2.1.4.a lid 1, 2, 6; Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 art. 3.8 lid 3 onder g, Verordening art. 18

    ECLI:NL:CRVB:2023:2470

    Normenkader huishoudelijke hulp. HHM Normenkader 2019.

    Het HHM Normenkader 2019 kan als uitgangspunt dienen bij het vaststellen van de omvang van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp voor zover dat kader ziet op het resultaat schoon en leefbaar huis. Bij de vaststelling van de omvang van het resultaat wasverzorging kan het HHM Normenkader 2019 niet als uitgangspunt worden gebruikt.

    Wmo 2015 art. 2.3.5 lid 3





Nieuwsbrieven 2025