ECLI:NL:CRVB:2024:837
Niet verschijnen op fysiek spreekuur. Geclaimde toename van beperkingen kon niet worden vastgesteld.
Appellant heeft door zijn handelswijze het Uwv geen mogelijkheden geboden om zijn gezondheidssituatie te laten onderzoeken door een verzekeringsarts. Appellant heeft niet onderbouwd dat van hem vanwege de coronapandemie niet gevergd kon worden om op een fysiek spreekuur te verschijnen, ondanks dat destijds een fysiek spreekuur plaatsvond met inachtneming van de geldende RIVM-richtlijnen ter voorkoming van besmetting met het coronavirus. De motivering van de verzekeringsarts om een fysiek spreekuur in dit geval noodzakelijk te achten, is navolgbaar gelet op het verloop van de twee telefonische contacten. Het gevolg van het ontbreken van onderzoeksmogelijkheden is dat de door appellant geclaimde toegenomen beperkingen niet konden worden vastgesteld. Het Uwv heeft daarom terecht het eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 47,39% per 24 maart 2020 gehandhaafd.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 3
ECLI:NL:CRVB:2024:954
Vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid blijft in stand. Handelen werkomgeving bij hypo of hyper.Geselecteerde functies geschikt.
Wat betreft het handelen van de werkomgeving in het geval appellant een hypo of hyper krijgt, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat collega's bij aanvang van het dienstverband met een korte eenmalige introductie op de hoogte kunnen worden gesteld van wat er nodig is op het moment dat zich bij appellant een hypo of hyper voordoet. Dit kan redelijkerwijs van een werkgever en van collega's worden gevergd. Daarnaast geldt dat bij elke geselecteerde functie bedrijfshulpverlening aanwezig moet zijn, zodat appellant adequate hulp kan worden geboden bij een hypo of hyper.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 9
ECLI:NL:CRVB:2024:967
Geen plicht voor Uwv om te onderzoeken of in de geselecteerde functies kon worden voldaan aan de coronamaatregelen.
De beroepsgrond dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet als algemeen geaccepteerde arbeid kunnen worden aangemerkt omdat het Uwv niet heeft onderzocht of op de datum in geding in de functies kon worden voldaan aan de destijds geldende coronamaatregelen, slaagt niet. Het Uwv hoefde niet te onderzoeken of in de geselecteerde functies kon worden voldaan aan de bijzondere eisen die in verband met de coronamaatregelen golden. In de systematiek van het CBBS wordt uitgegaan van de functieaspecten zoals die zijn vastgelegd bij de functieanalyse op een bepaalde datum, de zogenoemde actualisatiedatum. Deze gegevens blijven volgens artikel 9 onder a, van het destijds geldende Schattingsbesluit 24 maanden geldig. Binnen deze 24 maanden hoeft het Uwv geen rekening te houden met eventuele wijzigingen die plaatsvinden in de (belasting van de) functie, bijvoorbeeld als gevolg van coronamaatregelen. Dit betekent ook dat bij de functieselectie buiten beschouwing dient te worden gelaten of een functie wegens de coronamaatregelen al dan niet feitelijk toegankelijk is. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de geselecteerde functies hierdoor onvoldoende realiteitswaarde hebben.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 9
ECLI:NL:CRVB:2024:1060
Geen toekenning Wajong-uitkering met terugwerkende kracht.
Uit de tekst en wetgeschiedenis van artikel 1a:11 van de Wajong volgt dat het recht op een Wajong-uitkering op aanvraag wordt vastgesteld en dat het recht op uitkering niet eerder dan op de aanvraagdatum kan ontstaan. In gevallen waarin het niet of te laat doen van een aanvraag zou leiden tot kennelijke hardheid geeft het vierde lid aan het Uwv de bevoegdheid het recht op uitkering in afwijking van het eerste lid ook ambtshalve (dus zonder aanvraag) vast te stellen en toe te kennen. De ingangsdatum wordt in dat geval vastgesteld op het moment waarop het Uwv kennis heeft kunnen nemen van een situatie waarin mogelijk sprake is van een recht op Wajong-uitkering en de voorwaarde van het doen van een aanvraag (op dat moment) leidt tot een kennelijke hardheid. In dit geval is geen sprake van een dergelijke situatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende onderbouwd dat er tijdens de eerdere spreekuurcontacten geen aanleiding was om te veronderstellen dat appellant aan de criteria voor een Wajong-uitkering zou voldoen. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderbouwd dat zich bij appellant niet de situatie voordeed dat hij als gevolg van zijn ziektebeeld niet in staat was eerder een Wajong-aanvraag in te dienen. Het Uwv heeft terecht de Wajong-uitkering toegekend per datum aanvraag.
Wajong art. 1a:11, lid 4
ECLI:NL:CRVB:2024:827
Geen verhoging Wajong-uitkering wegens hulpbehoevendheid. In de benodigde zorg wordt reeds voorzien door PGB.
Appellant heeft om verhoging van zijn Wajong-uitkering gevraagd wegens hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. Het Uwv heeft dit verzoek op juiste gronden afgewezen omdat reeds uit hoofde van een andere voorziening in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van appellant wordt voorzien. Appellant is geïndiceerd voor het zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding.
Wajong art. 3:9; Beleidsregel verhoging uitkering hulpbehoevendheid art. 3
ECLI:NL:CRVB:2024:973
Vergoeding allriskverzekering alleen voor auto's tot en met vijf jaar oud.
Uwv heeft alleen de verzekeringskosten voor een WA-verzekering vergoed, niet voor een allriskverzekering. Het Uwv hanteert bij de beoordeling van een verzoek om een vergoeding van de meerkosten voor een autoverzekering een vaste gedragslijn. Uwv vergoedt alleen de meerkosten voor een allriskverzekering voor auto's die uiterlijk vijf jaar oud zijn, en vergoedt daarna alleen voor een WA-verzekering. Deze keuze acht de Raad niet onredelijk. Dat er mogelijk verzekeraars zijn die ook bij auto's van ouder dan vijf jaar adviseren een allriskverzekering af te sluiten doet hier niet aan af. Bij toekenning van een vervoersvoorziening op grond van artikel 2 van het Reïntegratiebesluit moet worden uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening. Vergoeding van de meerkosten voor een WA-verzekering kan in dit geval in redelijkheid als een adequate voorziening worden aangemerkt. De auto van appellant was in 2022 ouder dan vijf jaar.
WIA art. 35
ECLI:NL:CRVB:2024:908
Geschikt voor eigen werk. Hulp collega's maakt onderdeel uit van maatstaf arbeid.
De verzekeringsartsen hebben afdoende gemotiveerd dat de beperkingen van de visus niet zodanig zijn dat appellante niet in staat is de maatgevende arbeid te verrichten. Niet gebleken is dat de arbeidsdeskundige is uitgegaan van een ontoereikende omschrijving van de werkzaamheden. Het standpunt van appellante dat zij moeite had met het lezen van nummeringen op de bakjes en het keuren van vlees, en haar werk alleen kon doen doordat collega's haar hielpen bij deze onderdelen, leidt niet tot een ander oordeel. De hulp die appellante heeft ontvangen van collega's bij het uitvoeren van haar werkzaamheden moet worden aangemerkt als een verlichtende omstandigheid. Uit vaste rechtspraak volgt dat bijzondere verlichtende aspecten van de laatste functie en situatieve omstandigheden niet buiten beschouwing gelaten dienen te worden. De hulp van de collega's maakt daarmee onderdeel uit van de maatstaf arbeid. Dit betekent dat bij de beoordeling of appellante geschikt is voor 'haar arbeid' rekening wordt gehouden met de hulp die zij ontving bij de uitvoering van de werkzaamheden.
ZW art. 19