Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 23, jaargang 2022

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 23, jaargang 2022

Nummer 23, gepubliceerde uitspraken 1e helft december jaargang 2022

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de eerste helft van december 2022 zijn gepubliceerd. 

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl 

 

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  •  

    ECLI:NL:CRVB:2022:2660
    Intrekking pgb-verleningsbesluit. Gewaarborgde hulp en zorgverlener. Geen bezwaar a.b.i. art. 6:13 Awb. Geen zelfstandig beroep. Geen 8:26-belanghebbende.
    Awb art. 4:48, 6:13, 7:1, 8:1, 8:26; Rlz art. 5.20.
    Het zorgkantoor heeft de pgb-verleningsbesluiten van de budgethouders ingetrokken en voorschotten en betalingen teruggevorderd. De gewaarborgde hulpen en de zorgverlener hebben zelf geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Gelet op artikel 6:13 van de Awb betekent dit dat er voor hen, nog los van de vraag of zij als belanghebbenden bij die besluiten zijn te beschouwen, geen beroep tegen de bestreden besluiten openstond. Voor toelating als partij op grond van artikel 8:26 van de Awb was evenmin plaats, nu die bepaling niet tot doel heeft te voorzien in deelname door belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van een mogelijkheid om bezwaar te maken dan wel anderszins niet-ontvankelijk zijn in een zodanig bezwaar.

    ECLI:NL:CRVB:2022:2722
    Termijnoverschrijding. Digitale bekendmaking.
    Awb art. 6:11
    Met betrekking tot de overschrijding van de bezwaartermijn heeft appellant gesteld dat het hem niet duidelijk was dat hij een OV-schuld had en dus ook niet dat die schuld steeds verder opliep. Uit de nadere stukken die de minister heeft overgelegd komt naar voren dat appellant in de periode 2017 tot 2020 veelvuldig op Mijn DUO heeft ingelogd en dat hij ook veel berichten heeft geopend. Daaronder bevinden zich diverse berichten met betrekking tot de OV-schuld en berichten met betalingsverzoeken. Verder blijkt uit de korte omschrijving in de koppeling naar verschillende geplaatste berichten, ook bij niet geopende berichten, dat die betrekking hebben op deze schuld. Zo komen bijvoorbeeld meerdere keren voor 'Betalingsverzoek OV-boete', 'Aanmaning OV-boete' en 'Bericht studentenreisproduct: OV-boete'. Appellant wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat hij niet wist of kon weten dat hij berichten over een (oplopende) OV-schuld had ontvangen en dat hij daarom niet eerder heeft kunnen reageren. Dat (destijds) bij het openen van Mijn DUO niet direct een waarschuwingsbalk verschijnt om een student te wijzen op zijn (oplopende) schuld, leidt niet tot een ander oordeel. Uit wat appellant naar voren heeft gebracht is niet gebleken dat hij geen maatregelen heeft kunnen treffen om zijn belangen te laten behartigen als hij daartoe, gelet op zijn aandoeningen, zelf onvoldoende in staat was. Volgens vaste rechtspraak komt het niet (tijdig) treffen van maatregelen in een geval als het voorliggende voor risico van de betrokkene.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:2577

    Na afloop WAZO-uitkering niet aansluitend ongeschikt eigen werk. Geen ZW-uitkering.

    ZW art. 29a, vierde lid

    Weigering ZW-uitkering omdat de ziekmelding niet direct aansluit op de WAZO-uitkering. Werkneemster had tijdens de zwangerschap en na de bevalling bekkenklachten en tussen de klachten en de eerdere zwangerschap en/of bevalling bestaat een oorzakelijk verband. Dat neemt echter niet weg dat werkneemster met deze klachten na de Wazo-uitkering en het aansluitend vakantieverlof per 8 april 2019 is gaan werken in het eigen opgedragen werk. Werkneemster heeft dit werk ruim twee weken verricht. Er is geen medische informatie beschikbaar over de situatie van werkneemster aansluitend aan haar Wazo uitkering, tijdens haar vakantieverlof en evenmin over de periode van 8 tot en met 24 april waarin zij werkte. ZW-uitkering terecht geweigerd.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:2609 

    Leidraad medisch deskundige. Inzet tolk.

    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 3

    Wat betreft de verwijzing van appellant naar de Leidraad medisch deskundigen in bestuursrechtelijke zaken overweegt de Raad dat deze niet meer beoogt dan het verstrekken van informatie aan deskundigen en derhalve geen verderstrekkende (juridische) betekenis heeft. Het niet of niet volledig handelen van de deskundige overeenkomstig de leidraad (i.c. het eenzijdig besluiten geen gebruik te maken van een tolk) betekent niet dat de rechtbank de conclusies van de deskundige niet zou mogen volgen.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:2476 

    Geen kenmerkende belasting op samenwerking. Mate van afhankelijkheid.

    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 9

    De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie van elektronicamonteur in de beroepsprocedure laten vervallen. Het item 'samenwerken' was hiervoor niet de reden, maar de mate van afhankelijkheid van collega's bij het lopendebandwerk. Die afhankelijkheid is dusdanig en steeds aanwezig dat de functie niet geschikt is. Dit kan worden gevolgd. Werknemer is aangewezen op een meer solitaire functie waarbij samenwerking met anderen op afstand mogelijk is, maar niet in direct contact. Anders dan appellante heeft gesteld blijkt uit de functiebeschrijving van elektronicamonteur dat sprake is van afhankelijkheid van collega's. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terecht geconcludeerd dat de functie niet geschikt is voor de werknemer. 

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:2486

    UWV neemt terecht 'medische afzakker' aan. 

    Wet WIA art. 5, 6

    De rechtbank heeft het beroep van de werkgever gegrond verklaard en daarbij overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een medische afzakker. In hoger beroep (ingesteld door de werknemer) wordt de rechtbank hierin niet gevolgd. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk. De brieven van de behandelend cardioloog bevestigen de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat sprake is van een medische afzakker. Hieruit volgt dat bij appellante, toen zij per 16 januari 2017 opnieuw bij betrokkene in dienst trad, sprake was van een objectief medische noodzaak om dit tegen een verminderd aantal arbeidsuren te doen.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:2485

    Verhoging uitkering per een jaar voor de aanvraag. Geen bijzonder geval.

    WAO art. 35

    Geen bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO. Niet gebleken is dat bij appellant sprake is geweest van (psychisch) onvermogen om eerder een aanvraag in te dienen en dat ook anderszins geen sprake is van een bijzonder geval. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van een bijzonder geval omdat het UWV jegens hem onzorgvuldig zou hebben gehandeld door hem niet in een periode van vijf jaren tenminste éénmaal een herbeoordelingsformulier te zenden. Een dergelijke, door appellant veronderstelde wettelijke verplichting bestaat niet. Los daarvan valt niet in te zien waarom in dit geval het UWV jegens appellant onzorgvuldig zou hebben gehandeld door vanaf 2008 geen herbeoordeling te verrichten.  

  • ECLI:NL:CRVB:2022:2553

    Intrekking en terugvordering van bijstand. Onvoldoende grondslag voor onduidelijke woonsituatie en onbekende geldstroom.

    PW art. 17 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 1

    De onderzoeksbevindingen bieden op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van het college dat appellant en X in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres hadden. Ook heeft het college het bestaan van een onbekende geldstroom niet aannemelijk gemaakt.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:2559

    Herziening en terugvordering van bijstand. Inkomsten uit alimentatie. Brutering vordering niet redelijk.

    PW art. 17 lid 1, 31, 32, 54 lid 3, 58 lid 1 en 6

    Door laat onderzoek te verrichten terwijl het college bekend was met de omstandigheid dat appellante recht had op alimentatie van X, is het college ernstig tekortgeschoten in zijn onderzoeksverplichting. Gelet daarop is de Raad van oordeel dat de vordering wat betreft omvang en tijdstip grotendeels door toedoen van het college is ontstaan. In aanmerking genomen dat het college pas in 2019 het terugvorderingsbesluit heeft genomen, kan het appellante niet worden verweten dat zij de vordering over de jaren 2015 en 2016 niet heeft voldaan in de kalenderjaren waarin deze zijn ontstaan. Daarom heeft het college in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot brutering van de netto vordering over die jaren.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:2594

    Intrekking, terugvordering en boete. In rechte vaststaande boete alsnog verlaagd. Omvang rechterlijke toetsing. 

    PW art. 17 lid 1, 18a, 54 lid 3, 58 lid 1 en 6

    De formele rechtskracht van het eerste boetebesluit ziet uitsluitend op de met die besluiten tot stand gebracht rechtsgevolgen. Omdat appellante tegen die besluiten geen rechtsmiddelen heeft aangewend, kan zij in de procedure tegen de verlaagde boete in volle omvang de feitelijke en juridische oordelen die daaraan ten grondslag liggen ter discussie stellen.

     

    ECLI:NL:CRVB:2022:2619

    Herziening en terugvordering. Inkomsten uit arbeid van tot zijn last komende kinderen ten onrechte in mindering gebracht op de bijstand.

    PW art. 17 lid 1, 31, 54 lid 3, 58 lid 1 en 6

    Het college heeft ten onrechte het loon van de minderjarige kinderen van appellant in mindering gebracht op de bijstand. Deze inkomsten zijn uitgezonderd van het middelenbegrip. Dat het loon van de kinderen op de bankrekening van appellant werd overgemaakt, maakt dit niet anders.



  • ECLI:NL:CRVB:2022:2635
    Aanvraag aanvullende beurs. Terugwerkende kracht. Bekend met voorwaarden.
    Wsf 2000 art. 3.21
    Uit wat appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep naar voren heeft gebracht volgt dat hij al ten tijde van zijn eerste aanvraag om studiefinanciering op de hoogte was van de invloed van het ouderlijk inkomen op de hoogte van de aanvullende beurs. Zijn stelling dat de algemene informatiebrief en de informatie op de website onvoldoende voorlichting bevatten over de mogelijkheid van het aanvragen van een aanvullende beurs en dat hij daar daarom van heeft afgezien, wordt om deze reden niet gevolgd. Mede gelet op de kennis bij appellant was het doen van nader onderzoek voorafgaand aan een aanvraag ook niet nodig. Appellant had bovendien ook zonder dat nadere onderzoek een aanvraag kunnen indienen, juist toen zich in de familiesfeer ingrijpende gebeurtenissen hadden voorgedaan met – in 2016 en 2017 – forse financiële gevolgen. Dat appellant niet eerder dan in de zomer van 2020 tot het indienen van een nieuwe aanvraag in staat was, is niet gebleken. De afwijzing van de aanvraag om niet met terugwerkende kracht voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend een aanvullende beurs toe te kennen is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Voor toepassing van de hardheidsclausule hoefde de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding te zien.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:2695
    Verwijtbaar werkloos. Zelf ontslag. Wisselende diensten. Oppas. Niet gesolliciteerd naar andere baan.
    WW art. 24 lid 2 onder b, 27 lid 1
    Gelet op de bepalingen in de arbeidsovereenkomst wist appellante bij de aanvang van haar werkzaamheden dat van haar verlangd kon worden om in wisselende diensten te werken. Appellante wist dus dat zij voor deze – mogelijk wisselende – werktijden opvang zou moeten regelen voor haar kinderen. Appellante heeft weliswaar gesteld dat haar dat niet is gelukt, maar een concrete en duidelijke toelichting op waarom haar dat niet is gelukt en wat zij heeft ondernomen om de benodigde opvang te regelen, is achterwege gebleven. Zo'n toelichting mocht van haar wel worden verwacht. Appellante heeft bovendien niet naar een andere baan – met voor haar passende werktijden – gezocht voordat zij ontslag heeft genomen. Appellante is door haar ontslagname verwijtbaar werkloos geworden. De situatie dat appellante geen verwijt kan worden gemaakt doet zich dan ook niet voor. Het UWV heeft terecht besloten dat de WW-uitkering gedurende de uitkeringsduur voor de helft tot uitbetaling komt.