Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 11, jaargang 2023

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 11, jaargang 2023

Nummer 11, gepubliceerde uitspraken 1e helft juni jaargang 2023

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de eerste helft van juni 2023 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl 

 

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2023:949

    Kosten van bezwaar. Inschakeling derde door professionele bewindvoerder. Nihilstelling forfaitair bedrag Bpb.

    Uitgangspunt is dat kosten van een professionele rechtshulpverlener worden aangemerkt als redelijkerwijs gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen. Dat een professionele bewindvoerder de rechtsbijstand heeft ingeschakeld, doet daar op zichzelf niet aan af. In dit bijzondere geval hoeft het college de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand toch niet te vergoeden. Het college kon afwijken van het forfaitaire bedrag van artikel 2 lid 1 Bpb en dat bedrag op nihil stellen. Het ging om een evidente fout en het doel van het bezwaar had ook kunnen worden bereikt met een telefonisch bericht aan het college. Het ging verder om een fout van een relatief beperkt belang waarvan het college bovendien aannemelijk heeft gemaakt dat deze ook zonder het maken van bezwaar automatisch zou zijn hersteld.

    Awb art. 7:15, Bpb art. 2

     

    ECLI:NL:CRVB:2023:969

    Medische bijlage bij uitspraak.

    De rechtbank heeft de overwegingen over de medische grondslag van het bestreden besluit opgenomen in een bijlage bij de uitspraak, waarbij is vermeld dat deze bijlage niet aan de ex-werkgeefster mag worden doorgezonden. Het in een niet openbare bijlage bij de uitspraak opnemen van de motivering die over de medische gegevens gaat, is in strijd met de artikelen 8:77, 8:78 en 8:79 van de Awb. Uit deze artikelen volgt dat de uitspraak de gronden van de beslissing vermeldt, dat de uitspraak openbaar is en dat partijen daarvan een afschrift krijgen. Vastgesteld wordt dat de aangevallen uitspraak hieraan niet voldoet. Di volgt bijvoorbeeld ook uit de uitspraken van de Raad van 27 september 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE9744, en 2 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP2899. Omdat niet is gebleken dat partijen hierdoor zijn benadeeld, worden aan schending van deze artikelen geen consequenties verbonden.

    Awb art. 8:77, 8:78, 8:79

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1052

    Ontslag wegens wangedrag. Beleid over rijden onder invloed.

    Appellant was werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Hem is ontslag verleend wegens wangedrag, bestaande uit het besturen van een snorfiets onder invloed van alcohol. Binnen de KMar geldt een beleid ten aanzien van het treffen van disciplinaire maatregelen voor het rijden onder invloed. Dit beleid houdt, voor zover hier van belang, in dat bij een alcoholpromillage dat hoger is dan het promillage dat door het Openbaar Ministerie wordt gehanteerd als transactiegrens bij de ervaren bestuurder, in beginsel ontslag volgt. De Raad acht dit beleid niet onredelijk, in aanmerking nemend de bijzondere positie van de KMar als organisatie met politietaken binnen onze samenleving en de hoge eisen die aan medewerkers worden gesteld wat betreft de betrouwbaarheid en integriteit. Deze bijzondere positie van de KMar rechtvaardigt dat verschil bestaat tussen de KMar en andere krijgsmachtonderdelen op het gebied van het bestraffen van wangedrag. Dit rechtvaardigt ook het door appellant benoemde verschil in bestraffing tussen de KMar en de Caribische Militie bij rijden onder invloed, omdat laatstgenoemden niet zijn belast met politietaken. Het ontslag houdt in dit geval stand. In de door appellant aangevoerde omstandigheden heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven te zien van ontslag af te zien.

    AMAR art. 39 lid 2 onder l

  • ECLI:NL:CRVB:2023:987
    Middelen. Informatie curator.

    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat gelet op de informatie van de curator van moet worden uitgegaan dat betrokkene in de te beoordelen periode niet langer over middelen beschikte die aan bijstandverlening in de weg stonden. Nu van andere middelen onbetwist ook geen sprake is, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat ervan moet worden uitgegaan dat betrokkene in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat betrokkene ten tijde van belang meerdere (grote) schulden had, waaronder een huurachterstand bij de woningstichting, en zij in 2019 afgesloten is geweest van gas en elektriciteit.

    PW art. 11, 31, 43, 44

     

    ECLI:NL:CRVB:2023:1047

    Bijzondere bijstand. Energiekosten. Berekeningsmethode.

    Om vast te stellen dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen is niet bepalend of de betrokkene de kosten in de periode vóór de aanvraag daadwerkelijk heeft gemaakt. De aanvraag ziet namelijk niet op de kosten in de voorliggende periode. Voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend wordt immers in beginsel geen bijzondere bijstand verleend. Dit volgt uit vaste rechtspraak. Verder kan op grond van alleen het verbruik in de periode vóór de aanvraag niet worden vastgesteld wat de hoogte is van de verbruikskosten in de periode daarna. Ook de berekeningswijze, volgens welke de meerkosten bestaan uit het verschil tussen het werkelijke verbruik en de gemiddelde warmtekosten per woningtype uit de Nibud-prijzengids, is niet juist. 

    PW art. 35

     

    ECLI:NL:CRVB:2023:977
    Terugvordering. Beleid. Belangenafweging.  

    Het college heeft terecht de aanvraag afgewezen omdat het bedrijf van appellant naar verwachting niet levensvatbaar is. Het college had een discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van het voorschot. Dit brengt mee dat het college bij de uitoefening van die bevoegdheid een belangenafweging moet maken. Op grond van de Beleidsregel maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering en vordert het college de kosten van bijstand terug in de gevallen die in artikel 58 tot en met 60 van de PW zijn aangegeven, voor zover zich daar geen andere wettelijke bepalingen of regelingen tegen verzetten. Dit betekent dat het college op dit punt dus eigenlijk geen beleid voert. Dit ontslaat het college niet van de verplichting om de bij het bestreden besluit betrokken belangen af te wegen. Het college heeft voor het nemen van het bestreden besluit geen belangenafweging gemaakt. Het bestreden besluit is daarom in zoverre niet gebaseerd op een deugdelijk onderzoek naar de bij het besluit betrokken belangen en een deugdelijke motivering.

    Awb 3:4; Pw 58 lid 2; BBZ 2004 art. 1 onder c

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1074
    Partnertoeslag. Herleving. Wijziging van leefvorm.
    Appellant heeft een partnertoeslag ontvangen maar de partnertoeslag is per 1 augustus 2020 beëindigd in verband met duurzaam gescheiden leven. Appellant is per 1 maart 2021 opnieuw gaan samenwonen en vlak daarna getrouwd met dezelfde partner. De vraag is of appellant gelet op artikel 8, eerste en tweede lid, van de AOW vanwege de wetswijziging die effect heeft per 1 januari 2015 nog in aanmerking komt voor partnertoeslag. Uit de memorie van toelichting kan worden afgeleid dat geen recht bestaat in de situatie dat er al eerder recht heeft bestaan op partnertoeslag maar dit is beëindigd door een wijziging van leefvorm zoals in de situatie van appellant. Aanvraag toeslag terecht afgewezen.
    AOW art. 8 lid 1 en 2, aanhef en onder b

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1025

    Verzoek amber na 16 jaar. WAO dossiers niet meer beschikbaar.

    Appellante heeft een WAO-uitkering ontvangen, die is beëindigd per 14 maart 2003. Bij brief van 12 juli 2019 is namens appellante een Amber-verzoek gedaan waarbij is meegedeeld dat zij sinds eind november 2003 blijvend toegenomen arbeidsongeschikt is. Echter, het UWV heeft de WAO-dossiers niet meer en kan de arbeidsongeschiktheid van appellante in het verleden niet meer vaststellen. In hoger beroep stelt appellante onder meer dat het UWV op grond van de medische stukken die zij heeft ingediend, had moeten aannemen dat er sinds november 2003 bij haar een situatie was van geen benutbare mogelijkheden. Het hoger beroep slaagt niet. Uit de medische stukken die appellante heeft ingebracht, blijkt niet op welke grond zij eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen. Niet duidelijk is welke ziekteoorzaak aan die toekenning ten grondslag lag en wat de aard en omvang van haar beperkingen op dat moment waren. Uit de stukken blijkt ook niet dat appellantes beperkingen zijn toegenomen én dat er sprake was van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Het UWV kan op basis van de gegevens die aanwezig zijn dan ook niet vaststellen dat er een toename van beperkingen is op grond van dezelfde ziekteoorzaak.

    WAO art. 43a

    ECLI:NL:CRVB:2023:1023

    Geen spreekuur verzekeringsarts. Appellante heeft in bezwaar niet afgezien van een medisch onderzoek. 

    In de primaire fase en in bezwaar heeft geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts plaatsgevonden. Het UWV wijst erop dat hangende het bezwaar van de werkgever appellante is geïnformeerd over het voornemen om de WGA-loonaanvullingsuitkering in te trekken. Appellante heeft op deze brief niet gereageerd en het UWV meent dat ervan mag worden uitgegaan dat appellante in bezwaar heeft afgezien van een medisch onderzoek. De Raad acht deze motivering onvoldoende. Het niet reageren door appellante op het voornemen van het UWV tot intrekking van de WGA-loonaanvullingsuitkering is niet op een lijn te stellen met het afzien van een medisch onderzoek in bezwaar. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Het medisch onderzoek is onvoldoende zorgvuldig. Het UWV wordt opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. 

    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 3