ECLI:NL:CRVB:2025:775
Dienstongeval is terecht niet aangemerkt als beroepsincident.
Appellant volgde de interne opleiding voor motorsurveillant. Tijdens een oefenrit met de dienstmotor over een onverharde weg in het bos is hij ten val gekomen. Door het slechte weer was de weg drassig geworden. De korpschef heeft het ongeval wel als dienstongeval aangemerkt maar niet als beroepsincident.
De Raad is van oordeel dat terecht geen beroepsincident is aangenomen. Gezien de Nota van Toelichting is uitgangspunt dat bij een oefensituatie in beginsel geen sprake is van een gevaarzettende situatie. Vaststaat dat het type en model dienstmotor waarmee de oefening werd uitgevoerd geen terreinmotor is en niet is ontwikkeld voor het rijden op onverhard terrein. Dat neemt niet weg dat zich situaties kunnen voordoen waarbij de motorsurveillant met de dienstmotor op onverhard terrein moet rijden. Het oefenen daarvan is dan ook noodzakelijk en de training was daarop gericht. Het desbetreffende bospad was niet onbegaanbaar, maar er waren wel slechte stukken tijdens de rit. Verder werd er tijdens de rit met gepaste snelheid gereden. Dat het toezicht onvoldoende adequaat was, is niet gebleken. Daarnaast geldt dat sprake was van een vrijblijvende oefening, waaraan appellant zich had kunnen onttrekken.
Barp art. 1 onder pp (oud)
ECLI:NL:CRVB:2025:774
Afwijzing verzoek om rectificatie aanstellingsomvang.
Appellante heeft op 15 september 2021 rectificatie gevraagd van haar aanstellingsomvang van 28,5 uur naar 38 uur per week met ingang van 1 januari 2013. Dat verzoek was gebaseerd op een besluit van 28 januari 2013. Dit besluit was een zogenoemd bulkbesluit, dat is genomen bij de invoering van de nieuwe Politiewet. In dit bulkbesluit is de feitelijke aanstellingsomvang van appellante op dat moment, namelijk een tijdelijke uitbreiding naar 38 uur, opgenomen alsof het de vaste aanstellingsomvang was. De Raad is van oordeel dat appellante niet mocht uitgaan van de juistheid van deze aanstellingsomvang en dat het haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat de in het besluit van 28 januari 2013 genoemde urenomvang een kennelijke fout betrof. Appellante heeft immers na dat besluit meerdere keren verzocht om een tijdelijke urenuitbreiding en op die verzoeken zijn besluiten gevolgd waarbij de aanstellingsomvang steeds tijdelijk is uitgebreid naar 38 uur per week. Uit deze verzoeken blijkt dat bij appellante niet de verwachting was gewekt dat zij vanaf 1 januari 2013 een aanstelling van 38 uur per week had.
Arbeidsongeschiktheid
ECLI:NL:CRVB:2025:725
Melding toegenomen klachten. In eerdere FML geen beperkingen in verband met migraine.
De Raad volgt zijn deskundige die heeft geconcludeerd dat de aard en ernst van de psychische stoornissen in de loop van de jaren ongewijzigd zijn en dat de beperkingen daaruit nog immer hetzelfde aanwezig zijn. De Raad is van oordeel dat daaruit volgt, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook heeft opgemerkt, dat per 2 maart 2020 geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van 13 februari 2017. Appellante heeft ook aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de toegenomen beperkingen als gevolg van de migraine niet heeft meegenomen in de beoordeling. De vraag of de beperkingen van appellante op 2 maart 2020 zijn toegenomen moet plaatsvinden aan de hand van een vergelijking tussen de beperkingen, zoals die zijn neergelegd in de FML van 15 november 2016 en de beperkingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 2 maart 2020. Niet in geschil is dat in de FML van 15 november 2016 geen beperkingen in verband met migraine zijn opgenomen. Reeds daarom kan per 2 maart 2020 geen sprake zijn van toegenomen beperkingen in de zin van het in dit geval van toepassing zijnde artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA.
Wet WIA art. 57
ECLI:NL:CRVB:2025:561
Benadelingshandeling. Niet accepteren aangeboden arbeid. Niet verwijtbaar.
Het Uwv heeft ten onrechte een maatregel opgelegd. Uit de stukken en wat op zitting is besproken blijkt dat na de operatie op 20 april 2022 steeds nieuwe complicaties bij appellant zijn opgetreden. Appellant is hiervoor in de weken na de operatie meerdere malen teruggekeerd naar het ziekenhuis. Niet in geschil is dat appellant op het moment dat de contractverlenging zou ingaan, 1 juni 2022, nog niet hersteld was en het aangeboden werk niet kon verrichten. Ook is niet in geschil dat appellant in juni 2022 ervan uit mocht gaan dat het, gelet op zijn gezondheidssituatie, nog maanden zou duren voor hij daartoe in staat zou zijn. Die verwachting is ook uitgekomen. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de Raad van oordeel dat appellant van zijn keuze, om na afloop van de bestaande arbeidsovereenkomst de aangeboden nieuwe arbeidsovereenkomst niet te accepteren, geen verwijt kan worden gemaakt.
ZW art. 45 lid 1 aanhef en onder j, lid 2
ECLI:NL:CRVB:2025:582
Dubbele uitkering. Fout Uwv. Geen dringende reden.
Geen sprake van een dringende reden om (deels) van terugvordering af te zien. Het Uwv heeft erkend dat door zijn fout appellante met ingang van 21 juni 2020 zowel een ZW- als een WW-uitkering is betaald, in plaats van uitsluitend een WW-uitkering. Hoewel het Uwv hiermee een aandeel heeft in het ontstaan van de terugvordering, heeft het Uwv terecht doorslaggevend gewicht toegekend aan de overige omstandigheden van het geval. Het Uwv heeft zijn fout snel hersteld waardoor het terugvorderingsbedrag niet onnodig is opgelopen. De financiële gevolgen van deze terugvordering zijn beperkt gebleven aangezien appellante, gelet op haar financiële situatie, niets aflost. Appellante heeft nagelaten bij het Uwv te melden dat zij een WW-uitkering en een ZW-uitkering naast elkaar ontving, terwijl het haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zij te veel uitkering ontving. Appellante kreeg met de twee uitkeringen namelijk per maand in totaal meer dan het loon dat zij aanvankelijk voor haar uitval verdiende. Appellante had moeten beseffen dat na het aflopen van de WIA-wachttijd, van een ZW-uitkering geen sprake meer kon zijn en dat die ZW-uitkering dus per 21 juni 2020 ten onrechte aan haar werd uitbetaald.
ZW art. 33
ECLI:NL:CRVB:2025:735
Toerekening ZW-uitkering aan eigenrisicodrager. Eerste ziektedag.
Het verzoek van appellante (ex-werkgever) is een verzoek als bedoeld in artikel 52c van de ZW. Appellante heeft aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid niet is ingetreden op 5 maart 2015, maar op 2 maart 2015. Vaststaat dat de werknemer op 2 maart 2015 in dienstbetrekking stond tot appellante, dat de werknemer op de dag van het ongeluk alsmede de daaropvolgende dagen feitelijk bij de inlener heeft gewerkt en dat hij zich op donderdag 5 maart 2015 heeft ziekgemeld. Appellante heeft ook zelf de werknemer bij het Uwv eerst per 5 maart 2015 ziekgemeld. In verschillende verzoeken om een beslissing over de ZW-uitkering heeft appellante bovendien telkens 5 maart 2015 als eerste dag van arbeidsongeschiktheid herhaald. Er is geen sprake van een situatie waarin op de eerste werkdag wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Wat appellante heeft aangevoerd is onvoldoende voor het aannemen van een andere eerste dag van arbeidsongeschiktheid. Appellante kan niet door het betaalde loon te kwalificeren als loonbetaling bij ziekte bewerkstelligen dat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid achteraf anders wordt bepaald.
ZW art. 63a, 29, 52c
ECLI:NL:CRVB:2025:688
Assembly worker A en assembly worker B zijn terecht ingedeeld in twee verschillende SBC-codes.
Binnen SBC-code 267041 is de functie assembly worker A geselecteerd en binnen SBC-code 111180 de functie assembly worker B. Appellant heeft aangevoerd dat deze functies gelijksoortig zijn en daarom niet in twee verschillende SBC-codes mogen worden ingedeeld. Deze grond slaagt niet. In een SBC-code zijn gelijksoortige functies samengevoegd. Gelijksoortige functies zijn functies die voor tenminste 65% met elkaar overeenstemmen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de assembly worker A een speciale positie op de lijn heeft betreffende het testen en inpakken van de apparatuur. Het testen maakt het werk meer complex en brengt meer verantwoordelijkheid met zich mee. Dit blijkt ook uit het feit dat voor de functie assembly worker A een hogere opleiding (diploma vmbo beroepsgericht) nodig is dan voor de functie assembly worker B (voltooid basisonderwijs) en een hoger aanvangssalaris geldt. Daarnaast is er een verschil op het punt van zelfstandige taakuitvoering. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de functies assembly worker A en B niet gelijksoortig zijn en dus terecht zijn ingedeeld in twee verschillende SBC-codes.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 9