ECLI:NL:CRVB:2025:196Intrekking en terugvordering van bijstand. Te lang verblijf in het buitenland. Geen dringende redenen.
Appellant heeft te lang in het buitenland verbleven. Anders dan appellant wenst, kan niet op grond van dringende redenen van intrekking worden afgezien, omdat een hiertoe strekkende bepaling in de PW ontbreekt. Het besluit om niet van terugvordering af te zien getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering tot ernstige financiële gevolgen heeft geleid. Appellant geniet de bescherming van de beslagvrije voet.
PW
art.
13,
16,
17,
54,
58
ECLI:NL:CRVB:2025:156
Intrekking en terugvordering van bijstand. Opleggen boete. Hennepkwekerij. Geen dringende redenen. Overschrijding redelijke termijn.
Gelet op de aangetroffen apparatuur en de hoeveelheid gekweekte hennep in de woning van appellant, was sprake van een professionele kwekerij. Appellant had dat moeten melden. Omdat hij geen administratie heeft bijgehouden van de omvang en aard van deze activiteiten, heeft het college terecht gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft geen dringende redenen hoeven aan te nemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De psychische problemen van appellant zijn niet ontstaan door de terugvordering en daardoor ook niet verergerd. De rechtbank heeft de boete gematigd, omdat sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding om de boete verder te matigen. Omdat de redelijke termijn is overschreden wordt de boete met 10% verlaagd.
PW
art.
17,
18a,
54, 58
ECLI:NL:CRVB:2025:202
Intrekking en terugvordering van bijstand. Op geld waardeerbare werkzaamheden. Schending inlichtingenverplichting. Geen dringende redenen. Appellant heeft vaker bij de kapperszaak gewerkt dan opgegeven. Omdat het recht op bijstand per maand wordt vastgesteld kan het recht op bijstand per maand al door de aannemelijk gemaakte extra dagen en uren niet worden vastgesteld. Het besluit om niet af te zien van terugvordering getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen wat betreft de gevolgen van de terugvordering. Het college heeft in aanmerking genomen dat het college rekening heeft gehouden met de financiële omstandigheden van appellant door in eerste instantie niet in te vorderen en later akkoord te gaan met het lagere aflossingsbedrag dat appellant zelf heeft voorgesteld.
PW
art.
17,
54,
58
ECLI:NL:CRVB:2025:207
Intrekking en terugvordering van bijstand. Op geld waardeerbare activiteiten. Recht niet vast te stellen. Geen dringende redenen.
Het college heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd omdat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van het op naam hebben van en het op geld waardeerbare activiteiten verrichten voor, een stichting en een reisbureau, bijschrijvingen van derden en verblijf in het buitenland. Daardoor is het recht op bijstand niet vast te stellen. Geen belangenafweging bij intrekking op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin van de PW. Het college heeft geen dringende redenen hoeven aan te nemen. Geen onevenwichtige belangenafweging, gelet op onduidelijkheid over financiële middelen van appellanten.
PW
art.
17
lid
1,
54,
lid
3,
eerste
volzin,
58
lid
1
en
8
ECLI:NL:CRVB:2025:215
Herziening en terugvordering van bijstand. Derdenbeslag op ZW-uitkering. Strijd met rechtszekerheid.
In geschil is of het college bij de herziening en terugvordering van bijstand over vijf maanden terecht rekening heeft gehouden met de ZW-uitkering van appellant voor zover daarop beslag was gelegd. Het college heeft in strijd met de wet de bijstand aangevuld, voor zover appellant feitelijk niet over inkomsten kon beschikken als gevolg van derdenbeslag. Appellant hoefde redelijkerwijs niet te begrijpen dat hij ten onrechte te veel bijstand ontving. Op verzoek van appellant heeft het college immers de bijstand aangevuld, eerst met het bedrag van de inhoudingen die plaatsvonden op de WW- uitkering en daarna met het bedrag van de inhoudingen die plaatsvonden op de ZW- uitkering. Het college kan die fout daarom niet met terugwerkende kracht herstellen zonder in strijd te komen met het rechtszekerheidsbeginsel.
PW
art.
54
lid
3,
58,
lid
1,
60a
lid
2,
Awb
art.
7:12
lid
1
ECLI:NL:CRVB:2025:154
Intrekking en terugvordering van bijstand. Contant geldbedrag. Erfenis. Geen dringende redenen.
Appellante heeft geen melding gemaakt van de in haar woning aangetroffen geldbedragen ter hoogte van ruim € 140.000,-, € 25.000,- en € 7.000,-. Ook heeft zij geen melding gemaakt van een in 2002 of 2003 ontvangen erfenis, die de grens van het vrij te laten vermogen oversteeg en waarvan zij de precieze hoogte niet inzichtelijk heeft gemaakt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aangetroffen geld niet aan haar toebehoorde. Ook heeft zij geen gegevens over de erfenis overgelegd. Het college heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen dringende redenen hoeven aannemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De oorzaak van de hoogte van de terugvordering is gelegen in de moedwillige en jarenlange schending van de inlichtingenverplichting van appellante door geen melding te maken van de erfenis, waarvan de omvang niet is komen vast te staan.
PW
art.
58;
Awb
3:4