ECLI:NL:CRVB:2023:2528
Recht op kinderbijslag. Gescheiden huishoudens. Hoofdverblijfplaats kind. Afspraken betreffende opvoeding en verblijf van het kind. Bestendigheid wijziging hoofdverblijfplaats.
Voor het antwoord op de vraag tot wiens huishouden een kind behoort, is de feitelijke situatie van belang. Bestaat er evenwel een opgelegde of overeengekomen regeling betreffende opvoeding en verblijf van het kind, dan acht de SVB volgens Beleidsregel SB1014 wat daarover in de betrokken regeling is geregeld doorslaggevend. De SVB gaat alleen uit van de feitelijke situatie indien blijkt dat niet-naleving van deze afspraken een bestendig karakter heeft. In het algemeen is hiervan sprake als de ouders de afspraken langer dan zes maanden niet naleven, aldus Beleidsregel SB1096. De Raad acht deze benaderingswijze van de Svb niet onjuist.
AKW art. 7 lid 1 onder a en b, 11 lid 2, 18 lid 4; SB1014, SB1096
ECLI:NL:CRVB:2023:2515
Recht op wezenuitkering. Overlijden voogd en verzorger. Ouderloos. Begrip ouder. Juridisch ouderschap.
De ouders van betrokkene zijn in 2007 en 2009 in Tanzania overleden. Betrokkene is daarna verhuisd naar Nederland en verzorgd door haar tante die de voogdij over haar heeft gekregen. Na het overlijden van de tante heeft de SVB de aanvraag van betrokkene om een wezenuitkering afgewezen, omdat betrokkene niet ouderloos is geworden. De ANW kent geen definitie van ouder. Het is vaste rechtspraak dat voor de invulling van het begrip aansluiting moet worden gezocht bij het afstemmingsrecht in het BW. In artikel 1:198 BW is geregeld wanneer een vrouw moeder is van een kind. Tante viel niet onder een van de in dat artikel genoemde gronden van moederschap. Dit betekent dat zij geen ouder was ten tijde van haar overlijden en dat betrokkene door haar overlijden niet ouderloos in de zin van de ANW is geworden. Deze conclusie vindt steun in de wetsgeschiedenis van de ANW. Voorts is de weigering om een wezenuitkering toe te kennen niet in strijd met het IVRK.
ANW art. 5 lid 1, 26 lid 1; BW art. 1:198 lid 1; IVRK art. 3, 6, 27; SB1013
ECLI:NL:CRVB:2024:1
AOW-gerechtigde. Verrekening schuld. Gevolgen Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Aflossingscapaciteit. Ongewenste en onvoorziene effecten. Motiveringsgebrek. Buiten toepassing laten bepalingen ministeriële Regeling Tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen.
Deze zaak gaat over de gevolgen van de op 1 januari 2021 in werking getreden Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) voor de verrekening van schulden aan de Svb met uitkeringen verstrekt door de Svb (aflossingscapaciteit) voor personen vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd. Het doel van de Wvbvv is vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, waarbij oog is voor de financiële belangen van de schuldeiser. Betrokkenen hebben een schuld aan de Svb die is ontstaan als gevolg van herziening en terugvordering van hun AOW-pensioen. Op grond van de AOW en de Regeling is de maandelijkse aflossingscapaciteit berekend en is het bedrag van de verrekening vastgesteld. Bij betrokkenen gaat het om langdurige verrekeningen, waarbij pas na tien jaar bij een volledig gebruik van de aflossingscapaciteit tot kwijtschelding kan worden overgegaan. De Raad concludeert dat aan de handhaving van het gebruik van de volledige aflossingscapaciteit, geregeld in artikel 3 en 4, tweede lid, van de Regeling, na de inwerkingtreding van de Wvbvv, zonder enige heroverweging, zodanig ernstige gebreken kleven dat deze bepalingen niet als grondslag kunnen dienen voor de bestreden besluiten. Artikel 3 en 4, tweede lid, van de Regeling moeten buiten toepassing worden gelaten. De Svb dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Zolang de artikelen 3 en 4, tweede lid, van de Regeling niet zijn aangepast of in ieder geval de positie van personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt niet deugdelijk en kenbaar is heroverwogen, zal – los van eventuele toepassing van de hardheidsclausule – toepassing van een beslagvrije voet van 95% met inachtneming van de voor pensioengerechtigden geldende bijstandsnorm de toets van de Raad kunnen doorstaan.
Awb art. 4:93, 8:113; AOW art. 17, 17i, 24, 24a, 24b; Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen art. 1, 3, 4