ECLI:NL:CRVB:2025:320
Afwijzing verzoek om toepassing van een medische urenbeperkingen. Geen inkomstenvrijlating.
Het college heeft terecht besloten om appellante per datum in geding niet in aanmerking te brengen voor een medische urenbeperking als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, van de PW. Er bestaat geen aanleiding om de conclusie van de door appellante ingeschakelde deskundige te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat de klachten van appellante passen bij een PLM-syndroom, maar dat uit het neurologisch onderzoek blijkt dat hooguit sprake is van een milde vorm. Voor appellante geldt daarom geen urenbeperking en zij komt niet in aanmerking voor de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder y, van de PW.
ECLI:NL:CRVB:2025:377
Herziening en terugvordering van bijstand en boeteoplegging. Bijschrijvingen en contante stortingen. Verminderde verwijtbaarheid.
Het college heeft de bijstand van appellant terecht herzien, omdat zij bijschrijvingen en contante stortingen op haar bankrekening heeft ontvangen en zij dit niet heeft gemeld. Appellante kon vrijelijk over deze bedragen beschikken. De rechtbank heeft ten onrechte een opdracht gegeven om een nieuw boetebesluit te nemen. De Raad stelt de boete zelf vast en gaat uit van verminderde verwijtbaarheid.
ECLI:NL:CRVB:2025:454
Afwijzing aanvragen om bijstand. Geen afgeleid verblijfsrecht bij kinderen. Geen recht op bijstand vanwege procedureel verblijfsrecht.
Appellant ontleende in de te beoordelen periode aan artikel 20 van het VWEU geen afgeleid verblijfsrecht, en als gevolg daarvan kon hij niet op grond van artikel 11, tweede lid, van de PW met een Nederlander gelijk worden gesteld. Het college heeft de aanvragen van appellant terecht afgewezen. Er was in de te beoordelen periode geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. De kinderen woonden vanaf de geboorte bij hun moeder en appellant droeg niet financieel bij aan de zorg voor zijn kinderen. Appellant heeft ook geen recht op bijstand vanwege een procedureel verblijfsrecht. Het feit dat appellant in afwachting was van een beslissing op zijn aanvraag om toetsing aan EU-recht en vervolgens in afwachting van een beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van die aanvraag rechtmatig verblijf had, betekent niet dat hij in die periode rechthebbende op bijstand was
ECLI:NL:CRVB:2025:455
Afwijzing aanvragen om bijstand. Geen afgeleid verblijfsrecht bij zoon. Geen recht op bijstand vanwege procedureel verblijfsrecht.
Appellant ontleende in de te beoordelen periodes aan artikel 20 van het VWEU geen afgeleid verblijfsrecht, en als gevolg daarvan kon hij niet op grond van artikel 11, tweede lid, van de PW met een Nederlander gelijk worden gesteld. Het college heeft de aanvragen om bijstand terecht afgewezen. Er was in de te beoordelen periodes geen sprake van een afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. De zoon woonde vanaf de geboorte bij zijn moeder en appellant droeg financieel niet bij aan de zorg voor de zoon. Appellant heeft ook geen recht op bijstand vanwege een procedureel verblijfsrecht. Het feit dat appellant in afwachting was van een beslissing op zijn aanvraag om toetsing aan EU-recht en vervolgens in afwachting van een beslissing op bezwaar tegen de afwijzing van die aanvraag rechtmatig verblijf had, betekent niet dat hij in die periode rechthebbende was.
ECLI:NL:CRVB:2025:456
Afwijzing aanvragen om bijstand. Geen afgeleid verblijfsrecht bij dochter. Geen recht op bijstand vanwege procedureel verblijfsrecht.
Appellant ontleende in de te beoordelen periodes aan artikel 20 van het VWEU geen afgeleid verblijfsrecht, en als gevolg daarvan kon hij niet op grond van artikel 11, tweede lid, van de PW met een Nederlander gelijk worden gesteld. Het college heeft de aanvragen om bijstand terecht afgewezen. In periode 1 staat vast dat appellant geen afgeleid verblijfsrecht heeft. Voor de periodes 2 en 3 heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat er in deze periodes een zodanige afhankelijkheidsverhouding was tussen hem en de dochter dat het risico bestond dat deze gedwongen zouden zijn met appellant de Unie te verlaten als appellant een verblijfsrecht zou worden geweigerd. De dochter woonde bij haar moeder en appellant droeg niet financieel bij in de zorg van de dochter. Appellant heeft ook geen recht op bijstand vanwege een procedureel verblijfsrecht. Het feit dat appellant in afwachting was van een beslissing op zijn aanvraag om toetsing aan EU-recht en vervolgens in afwachting van een beslissing op bezwaar tegen de afwijzing van die aanvraag rechtmatig verblijf had, betekent niet dat hij in die periode rechthebbende was.
ECLI:NL:CRVB:2025:459
Intrekking na opschorting en intrekking en brutering van bijstand. Werkzaamheden. Brutering is 6:19-besluit.
Appellant heeft geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden als pianoleraar. Hij is niet verschenen op een gesprek bij de gemeente. Het niet verschijnen is verwijtbaar en de bijstand is terecht ingetrokken. Appellant heeft werkzaamheden als pianoleraar niet gemeld. Dat het college via de vordering van bankafschriften op de hoogte is geraakt van een deel van de inkomsten, doet er niet aan af dat appellant de inkomsten had moeten melden. Het bruteringsbesluit moet worden aangemerkt als een 6:19-besluit. Het college had het besluit aan de rechtbank moeten toezenden en de rechtbank had dit besluit moeten betrekken bij het besluit over de terugvordering van bijstand in aangevallen uitspraak 1. De rechtbank heeft hierover ten onrechte een apart oordeel gegeven in aangevallen uitspraak 2.
ECLI:NL:CRVB:2025:387
Inhouding op bijstand. Aflossing schuld. Hoogte aflossingsbedrag. Beslagvrije voet. Stilzitten college. Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Toepassing van de Wvbvv door het college heeft voor appellanten per 1 januari 2023 geleid tot een verhoging van het aflossingsbedrag van € 32,73 per maand naar € 85,40 per maand. In dit geval heeft het college gedurende een periode van bijna vijf jaar stilgezeten en het aflossingsbedrag niet afgestemd op de jaarlijkse indexering van de bijstand. Het enkele stilzitten van het college kan echter op zichzelf geen grond zijn voor een in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen bij appellanten, dat het college zou afzien van verdere invordering. Bij de invoering van de Wvbvv heeft de wetgever de berekening van het aflossingsbedrag ingrijpend gewijzigd, wat heeft geleid tot verhoging van het aflossingsbedrag van appellanten. Gelet op deze wetswijziging hebben appellanten er redelijkerwijs niet van mogen uitgaan dat het college zou afzien van een wijziging van het aflossingsbedrag.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering art. 475dc
ECLI:NL:CRVB:2025:380
Intrekking en terugvordering bijstand. Stortingen en bijschrijvingen. Marktplaatshandel. Recht niet vast te stellen. Dringende redenen.
Appellanten hebben op rommelmarkten en via Marktplaats op meer dan incidentele basis goederen verkocht. De verkoop op Marktplaats heeft uitsluitend via de bankrekening plaatsgevonden. Het college had moeten beoordelen hoe de bijstand in verband met de inkomsten uit de verkoop via Marktplaats moest worden herzien. Het recht is niet vast te stellen in de maanden waarin verkopen op rommelmarkten hebben plaatsgevonden. Het college heeft de terugvordering gematigd wegens dringende redenen. Of de terugvordering verder moet worden gematigd, moet worden betrokken bij de herberekening van de terugvordering.
EVRM art. 6 lid 1; PW art. 17 lid 1, 31 lid 1, 32 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 1 en 8
ECLI:NL:CRVB:2025:410
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. Intrekking en terugvordering AIO. Onroerend goed in Marokko.
De Svb heeft vooralsnog aannemelijk gemaakt dat appellant eigenaar is van een stuk grond en een woning in Tanger. Appellant heeft hiervan geen melding gemaakt bij de Svb. Omdat appellant geen gegevens heeft overgelegd waaruit de waarde van de grond en woning over de te beoordelen periode blijkt, is de Svb terecht uitgegaan van de getaxeerde waarde. De Svb heeft geen dringende redenen hoeven aan te nemen om van terugvordering af te zien. Het betreft hier een afgesloten periode in het verleden en appellant had een nieuwe aanvraag kunnen indienen.
PW art. 17 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 1 en 3
ECLI:NL:CRVB:2025:384
Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag. Langdurig laag inkomen. Geen strijd met evenredigheidsbeginsel.
De inkomsten van appellant in december 2017 waren € 380,- hoger dan 102% van de voor appellanten geldende bijstandsnorm. Van een marginale overschrijding als bedoeld in de toelichting bij de Verordening is geen sprake. Het college heeft geen reden hoeven zien om artikel 3 van de Verordening buiten toepassing te laten. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
PW art. 36 lid 1
ECLI:NL:CRVB:2025:381
Toekenning definitief budget voor de gebundelde uitkering over 2017. Geen toetsing aan evenredigheidsbeginsel.
Gelet op het toetsingsverbod van artikel 120 GW is het niet toegestaan om te beoordelen of de wijze waarop de wetgever bij de begrotingswet het macrobudget heeft vastgesteld, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Geen aanleiding voor contra-legemtoepassing van het evenredigheidsbeginsel, omdat reeds uit de stelling van het college dat de wetgever het tekort op het macrobudget onder ogen heeft gezien, volgt dat geen sprake is van niet verdisconteerbare omstandigheden. Het college is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat en waarom hij door toepassing van het verdeelmodel 2017 onevenredig is benadeeld.
PW art. 69, 71, 74; Besluit PW art. 6 lid 1 en 5;Wet algemene bepalingen, art. 11; GW art. 20