ECLI:NL:CRVB:2021:3319
Ten onrechte ontheven van taak. Nagelaten is andere taken of werkzaamheden op te dragen.
CAR/UWO art. 15:11
Het college heeft betrokkene weliswaar ontheven van de taak personeelsplanning, die het overgrote deel van haar werkzaamheden omvatte, maar heeft haar geen andere taken opgedragen en heeft haar evenmin opgedragen om tijdelijk niet tot haar functie behorende werkzaamheden te verrichten. Hierdoor was voor betrokkene onduidelijk of en in hoeverre de ontheffing als tijdelijk was bedoeld en ook welke andere werkzaamheden zij zou moeten verrichten. Het gevolg van deze ontheffing 'sec' is dat betrokkene gedurende een aanzienlijke periode is gaan 'zweven', wat volgens vaste rechtspraak van de Raad niet aanvaardbaar is.
Het betoog van het college dat het opdragen van vervangende werkzaamheden door de ziekte van betrokkene niet is gelukt, maakt dit niet anders. Voor zover de ziekte van betrokkene aan het opdragen van andere werkzaamheden in de weg stond, was er immers helemaal geen aanleiding om betrokkene van de taak personeelsplanning te ontheffen, maar had het voor de hand gelegen in plaats daarvan te voorzien in waarneming van haar functie. Dan hadden zo nodig op termijn de mogelijkheden tot het gaan verrichten van andere werkzaamheden kunnen worden bezien.
ECLI:NL:CRVB:2022:71
Tijdelijke aanstelling. Geen vaste aanstelling ontstaan.
RDBZ art. 19 lid 6, 19 lid 7
Appellante is van 5 januari 2016 tot 1 maart 2018 op detacheringsbasis werkzaam geweest. Vervolgens is een tijdelijke aanstelling verleend over de periode 1 maart 2018 tot en met 29 februari 2020. Op 13 november 2019 is besloten het dienstverband niet te verlengen, wat na gemaakt bezwaar is gehandhaafd.
In dit geval is niet voldaan aan de vereisten van artikel 19, zesde en zevende lid, van het RDBZ. Er is geen sprake van drie tijdelijke aanstellingen, ook niet van tijdelijke aanstellingen die meer dan 36 maanden hebben geduurd en ook niet van het verrichten van dezelfde werkzaamheden gedurende 36 maanden. Dat laatste volgt alleen al uit het feit dat de functies die appellante in de relevante periode heeft gehad, in verschillende salarisschalen zijn ingedeeld.
Verder is er geen geschreven of ongeschreven rechtsregel die de minister verbood om voor de inwerkingtreding van de WNRA het besluit te nemen om de tijdelijke aanstelling van appellante niet te verlengen of om te zetten in een aanstelling (of arbeidsovereenkomst) voor onbepaalde tijd.