Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 19, jaargang 2023

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 19, jaargang 2023

Nummer 19, gepubliceerde uitspraken 1e helft oktober jaargang 2023

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de eerste helft van oktober 2023 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl 

 



 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2023:1784

    Nova. Medische informatie. Zorgvuldigheid.
    Appellante wordt gevolgd in haar standpunt dat zij in bezwaar onder verwijzing naar medische informatie ook medische gronden naar voren heeft gebracht tegen de beoordeling van het Uwv of sprake was van nieuwe feiten. Het niet voorleggen van medische bezwaren aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep ter heroverweging is in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste (vergelijk de uitspraak van de Raad van 7 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2373). Dit zorgvuldigheidsgebrek bij de besluitvorming in bezwaar is in hoger beroep echter hersteld, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het rapport van Van Amelsfoort van 6 oktober 2022 zoals uiteengezet in 4.4 alsnog een medische beoordeling heeft gedaan, waarvan hij met zijn rapport van 17 januari 2023 verslag heeft uitgebracht.
    Awb art. 4:6

     

    ECLI:NL:CRVB:2023:1858
    Blootstelling aan chroom-6. Vergoeding van immateriële schade.
    De Raad komt, toetsende aan de maatstaven van de rechtspraak van de Hoge Raad over immateriële schade wegens een aantasting in de persoon op andere wijze, tot het volgende oordeel. De Raad beantwoordt de vraag of in dit geval een concretisering of onderbouwing van de angstklachten achterwege kan blijven ontkennend. Weliswaar gaat het in dit geval om een ernstige schending van de zorgplicht, maar zijn de relevante nadelige gevolgen daarvan niet zo voor de hand liggend, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. In zijn rechtspraak heeft de Hoge Raad twee voorbeelden genoemd waarin genoemde relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen: het geval van de oudejaarsrellen en het geval van wrongful life. De Raad is van oordeel dat deze gevallen niet op één lijn te stellen zijn met het hier aan de orde zijnde geval, omdat daarvoor de mate van het 'zo voor de hand liggen van de relevante nadelige gevolgen' te veel verschilt. Bij dit oordeel heeft de Raad de resultaten van het RIVM-onderzoek betrokken. Daarbij zijn vooral van belang de aard en ernst van de naar de huidige stand van de medische wetenschap in causaal verband met chroom-6 te brengen aandoeningen, de kans op het krijgen van die aandoeningen gerelateerd aan de duur en intensiteit van blootstelling en de (inmiddels voorbije) latentieperiode.
    Dit sluit niet uit dat appellanten aanspraak zouden kunnen maken op vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon, maar dan zullen zij de door hen gestelde sterke gevoelens van onbehagen, voortdurende angst voor een (ernstige) ziekte en gederfde levensvreugde in zekere mate moeten concretiseren en onderbouwen.

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1822

    Toepassing artikel 53 Barp. Volstaan mocht worden met een vergoeding van 50%.

    Appellante heeft de korpschef verzocht om een bedrag van € 13.380,32 aan huur- en inrichtingskosten te vergoeden. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij op medisch advies is verhuisd naar een tijdelijke woning en dat deze verhuizing niet nodig zou zijn geweest als zij niet ziek was geworden door haar werk (PTSS). De korpschef heeft de helft van het gevraagde bedrag vergoed.

    Artikel 53 van het Barp is een discretionaire bepaling die de korpschef de bevoegdheid geeft om een tegemoetkoming te verlenen als aan de voorwaarden in die bepaling is voldaan. De korpschef heeft toegelicht dat hij steeds een individuele afweging verricht, waarbij alle relevante omstandigheden worden betrokken, waaronder ook de financiële mogelijkheden van de politiemedewerker die het verzoek heeft ingediend. Deze afweging heeft ook in dit geval plaatsgevonden. Gezien de aard, oorzaak en hoogte van de gevraagde kosten en de (financiële) omstandigheden van appellante heeft de korpschef mogen volstaan met een tegemoetkoming van de helft van de gevraagde kosten. Dat er aan een nieuw schadevergoedingsstelsel voor de politie wordt gewerkt, waarmee volgens appellante de gevraagde kosten wel volledig voor vergoeding in aanmerking zullen komen, is, wat daar verder ook van zij, een toekomstige onzekere gebeurtenis waarmee de korpschef nog geen rekening heeft hoeven houden.

    Barp art. 53

     

    ECLI:NL:CRVB:2023:1860

    Buitensporige werkomstandigheden vanwege stelselmatig pesten. Schending zorgplicht.

    Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de feiten en omstandigheden die door appellante naar voren zijn gebracht aannemelijk maken dat sprake was van werkomstandigheden die - objectief bezien - een buitensporig karakter hadden. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante gedurende een lange periode bij leidinggevenden, bedrijfsarts en vertrouwenspersoon melding heeft gemaakt van problemen die zij ondervond op het werk. De overgelegde (aanvullende) verklaringen van (oud-)collega's bevestigen dat appellante over een langere periode stelselmatig door collega's en leidinggevenden is gepest. Dat sprake was van roddelen over en negeren van appellante wordt door de korpschef overigens niet betwist en dergelijk gedrag valt naar het oordeel van de Raad, zeker als dit veelvuldig en langdurig gebeurt, als stelselmatig pesten aan te merken.

    De korpschef heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende maatregelen heeft getroffen om het pestgedrag richting appellante te voorkomen en te beëindigen. Het treffen van maatregelen of het anderszins inspanningen verrichten om het pesten te voorkomen en te beëindigen lag ook niet in de lijn van de verwachting, omdat de korpschef ontkende dat pesterijen plaatsvonden en het gedrag richting appellante heeft afgedaan als dat er hooguit sprake was van wrijvingen tussen appellante en haar collega's, conflicten over taakverdeling en andere samenwerkingsproblemen.
    Uit het voorgaande volgt dat de korpschef zijn zorgplicht heeft geschonden en dat een oorzakelijk verband moet worden aangenomen tussen het schenden van de zorgplicht en de psychische klachten van appellante.

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1838

    Geschikt voor maatman met behulp van hulpmiddelen/voorzieningen.
    Bij de beoordeling of de maatman geschikt is dient deze arbeid in zijn gehele omvang, met alle belastende factoren, zoals die destijds vóór datum uitval door appellante werd verricht, in beschouwing te worden genomen. Dit betekent dat een voorziening of hulpmiddel alleen bij de beoordeling van de maatgevende arbeid kan worden betrokken als deze voorziening al beschikbaar was in de maatgevende arbeid op het moment van intreden van de arbeidsongeschiktheid, in dit geval op 7 september 2006. Het moet gaan om een voorziening die destijds feitelijk beschikbaar was bij de werkgever. Het is niet voldoende dat het gaat om een voorziening die in redelijkheid van een werkgever kan worden gevergd. Het Uwv heeft niet aangetoond dat het gebruik van de ergonomische hulpmiddelen ook mogelijk was vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Dit leidt tot de conclusie dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat in de maatgevende arbeid de belastbaarheid van appellante voor het maken van schroefbewegingen (met kracht) niet wordt overschreden. Appellante is ten onrechte geschikt geacht voor de maatman.
    Wet WIA art. 5, 6

     

    ECLI:NL:CRVB:2023:1808
    Ingangsdatum IVA. Geen kennisgeving als bedoeld in artikel 64 lid 2 WIA. 
    Appellante heeft aangevoerd dat haar aanvraag om WIA-uitkering geacht moet worden tijdig te zijn gedaan omdat het Uwv heeft nagelaten haar een kennisgeving te sturen als bedoeld in artikel 64, tweede lid, van de Wet WIA. De tekst van artikel 64 van de Wet WIA noch de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 2004-2005, 30034, nr. 3, blz. 196-197) biedt steun voor dat standpunt. Het Uwv heeft toegelicht dat, nu in het geval van appellante de ZW-uitkering met ingang van 9 juni 2014 is beëindigd vanwege een opgelegde maatregel, er voor het Uwv geen aanleiding meer was om haar een kennisgeving te verstrekken met de mogelijkheid van het doen van een schriftelijke aanvraag om WIA-uitkering. De Raad onderschrijft dit standpunt en oordeelt dat artikel 64, zesde lid, van de Wet WIA toepassing mist. Geen sprake van een bijzonder geval.
    Wet WIA art. 64

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1826

    Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand. Kosten van toeleiding naar het schuldhulptraject Msnp/Wsnp. Gemeentelijke schuldhulpverlening is passende en toereikende voorliggende voorziening.

    De situatie van betrokkenen in de uitspraken van 12 april 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:636, ECLI:NL:CRVB:2022:637 en ECLI:NL:CRVB:2022:638) is een andere dan de situatie van appellante. Appellante kan voor de toeleiding naar de Wsnp/Msnp gebruik maken van verschillende partijen, zonder dat zij afscheid hoeft te nemen van haar eigen bewindvoerder. Zij is dan ook niet gedwongen tegen haar zin het ontslag te vragen van haar bewindvoerder.

    PW art. 15, 35

    ECLI:NL:CRVB:2023:1903

    Toekenning bijstand. Ingangsdatum. Geen bijzondere omstandigheden voor toekenning met terugwerkende kracht.

    Het Uwv heeft in het besluit van 24 november 2020, waarbij de toeslag is toegekend, uitgelegd dat de toeslag die in aanvulling op de WIA-uitkering is toegekend niet hoog genoeg is om op het sociaal minimum uit te komen en gewezen op de mogelijkheid om aanvullende bijstand aan te vragen. Appellant zijn keuze om zich niet zo spoedig mogelijk na dit besluit bij het college te melden, maar eerst de uitkomst van de bezwaarprocedure bij het Uwv af te wachten, komt voor zijn rekening en risico. Deze keuze vormt geen bijzondere omstandigheid die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Dat appellant niet op de hoogte was van de vaste gedragslijn van het college op grond waarvan sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden als de melding plaatsvindt binnen tien werkdagen na de besluitvorming over een andere uitkering, maakt dit niet anders. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of zich tot het college te wenden voor nadere informatie.

    PW art. 43, 44

    ECLI:NL:CRVB:2023:1904
    Beëindiging bijstand. Geen geldige verblijfstitel meer. College niet gehouden tot nader onderzoek.
    Het college heeft er terecht op heeft gewezen dat de staatssecretaris heeft vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van appellant was geëindigd. Appellant heeft daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Het college heeft gelet hierop niet zelfstandig vastgesteld dat appellant geen verblijfsrechtelijke status meer had. Of en in hoeverre appellant medische problemen ondervindt die van belang zijn voor zijn verblijfsrechtelijke status is hier niet relevant. Appellant had dat in een procedure tegen de besluitvorming van de staatssecretaris moeten aanvoeren. Het college hoefde gelet hierop op geen nader onderzoek te doen naar de medische situatie van appellant.
    PW art. 11

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1845
    Taxi voor Iedereen (TvI). Algemene voorziening. Bijdrage. Ontbreken contract. Financieel laagdrempelig.
    TvI kan niet worden aangemerkt als een algemene voorziening. De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van TvI is in strijd met artikel 1.1.1., eerste lid, van de Wmo 2015 niet in de Verordening vastgesteld. Ook is niet komen vast te staan dat het college contracten heeft afgesloten met aanbieders waarbij deze zich jegens het college hebben verbonden een algemene voorziening voor vervoer te leveren als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015. De Raad voegt daar onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis aan toe dat een algemene voorziening financieel laagdrempelig moet zijn. Hierbij past niet dat voor het gebruik van TvI voor cliënten zoals appellant, die niet voldoen aan de voorwaarden van de kortingsregeling, een bedrag moet worden betaald dat (nagenoeg) gelijk is aan het commerciële tarief voor taxivervoer.
    Wmo 2015 art. 1.1.1, 2.3.5 lid 3

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1810

    Verzoek om herziening. Herhaalde aanvraag ANW-uitkering. Verzekerde. Postume toekenning AAW/WAZ-uitkering aan echtgenoot. Novum. Uitbreiding kring verzekerden ook voor zelfstandigen. Tijdelijke onderbreking van de arbeid wegens ziekte. Bewijslast.
    Aan de echtgenoot van appellante is postuum een AAW/WAZ-uitkering toegekend op grond waarvan hij vanaf zijn vertrek uit Nederland verzekerd zou kunnen zijn. gebleven voor de volksverzekeringen. Dit is volgens artikel 7 van KB 164 het geval als degene die niet in Nederland woont, uitsluitend arbeid in Nederland verricht en deze arbeid tijdelijk wordt onderbroken wegens ziekte. De regelgever heeft hierbij de bedoeling gehad dat de werkzaamheden zo mogelijk zullen worden hervat. Anders dan de Svb is de Raad van oordeel dat deze uitbreiding van de kring van verzekerden niet alleen betrekking heeft op werknemers in loondienst, maar ook op zelfstandigen. De Raad heeft echter onvoldoende aanknopingspunten gevonden om vast te stellen dat bij de echtgenoot sprake was van een periode van tijdelijke onderbreking van de arbeid waarin hij zijn werkzaamheden zo mogelijk zou kunnen hervatten. Hij is dus niet op grond van artikel 7 KB 164 verzekerd gebleven voor de volksverzekeringen. Er is daarom ook geen sprake van verzekering voor de volksverzekeringen ten tijde van zijn overlijden op grond van artikel 26 lid 2 KB 746. De omstandigheid dat objectiveerbare gegevens over de hier relevante periode door het tijdsverloop niet meer voorhanden zijn, komt naar vaste rechtspraak voor risico van degene die de laattijdige (herhaalde) aanvraag indient.
    Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 (KB 164) art. 7; Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) art. 26 lid 1 en 2 (tot 1 januari 2000)