ECLI:NL:CRVB:2023:1822
Toepassing artikel 53 Barp. Volstaan mocht worden met een vergoeding van 50%.
Appellante heeft de korpschef verzocht om een bedrag van € 13.380,32 aan huur- en inrichtingskosten te vergoeden. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij op medisch advies is verhuisd naar een tijdelijke woning en dat deze verhuizing niet nodig zou zijn geweest als zij niet ziek was geworden door haar werk (PTSS). De korpschef heeft de helft van het gevraagde bedrag vergoed.
Artikel 53 van het Barp is een discretionaire bepaling die de korpschef de bevoegdheid geeft om een tegemoetkoming te verlenen als aan de voorwaarden in die bepaling is voldaan. De korpschef heeft toegelicht dat hij steeds een individuele afweging verricht, waarbij alle relevante omstandigheden worden betrokken, waaronder ook de financiële mogelijkheden van de politiemedewerker die het verzoek heeft ingediend. Deze afweging heeft ook in dit geval plaatsgevonden. Gezien de aard, oorzaak en hoogte van de gevraagde kosten en de (financiële) omstandigheden van appellante heeft de korpschef mogen volstaan met een tegemoetkoming van de helft van de gevraagde kosten. Dat er aan een nieuw schadevergoedingsstelsel voor de politie wordt gewerkt, waarmee volgens appellante de gevraagde kosten wel volledig voor vergoeding in aanmerking zullen komen, is, wat daar verder ook van zij, een toekomstige onzekere gebeurtenis waarmee de korpschef nog geen rekening heeft hoeven houden.
Barp art. 53
ECLI:NL:CRVB:2023:1860
Buitensporige werkomstandigheden vanwege stelselmatig pesten. Schending zorgplicht.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de feiten en omstandigheden die door appellante naar voren zijn gebracht aannemelijk maken dat sprake was van werkomstandigheden die - objectief bezien - een buitensporig karakter hadden. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante gedurende een lange periode bij leidinggevenden, bedrijfsarts en vertrouwenspersoon melding heeft gemaakt van problemen die zij ondervond op het werk. De overgelegde (aanvullende) verklaringen van (oud-)collega's bevestigen dat appellante over een langere periode stelselmatig door collega's en leidinggevenden is gepest. Dat sprake was van roddelen over en negeren van appellante wordt door de korpschef overigens niet betwist en dergelijk gedrag valt naar het oordeel van de Raad, zeker als dit veelvuldig en langdurig gebeurt, als stelselmatig pesten aan te merken.
De korpschef heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende maatregelen heeft getroffen om het pestgedrag richting appellante te voorkomen en te beëindigen. Het treffen van maatregelen of het anderszins inspanningen verrichten om het pesten te voorkomen en te beëindigen lag ook niet in de lijn van de verwachting, omdat de korpschef ontkende dat pesterijen plaatsvonden en het gedrag richting appellante heeft afgedaan als dat er hooguit sprake was van wrijvingen tussen appellante en haar collega's, conflicten over taakverdeling en andere samenwerkingsproblemen.
Uit het voorgaande volgt dat de korpschef zijn zorgplicht heeft geschonden en dat een oorzakelijk verband moet worden aangenomen tussen het schenden van de zorgplicht en de psychische klachten van appellante.