Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 9, jaargang 2022

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 9, jaargang 2022

Nummer 9, gepubliceerde uitspraken 1e helft mei jaargang 2022

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de eerste helft van mei 2022 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2022:948 
    Beroep terecht niet-ontvankelijk. Termijnoverschrijding. Poststempel kan ondanks onjuist jaartal als bewijs gelden.
    Awb art. 6:7, 6:8, 6:9
    In gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, kan als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk is afgestempeld. Dat het jaartal van de poststempel niet juist is, wil niet zeggen dat aan de verdere datering geen betekenis kan toekomen. De Raad ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de poststempel in dit geval niet als bewijs kan gelden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat de poststempel het jaartal 2019 bevat een evidente fout is. Duidelijk is dat dit het jaar 2020 had moeten zijn. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:999
    Ontslag wegens verstoorde verhoudingen. Geen overwegend aandeel aan de kant van het bestuursorgaan.
    CAR/UWO art. 8:8
    Er bestonden al in 2013 moeizame verhoudingen binnen de toenmalige webredactie. De wijze waarop vervolgens is gewerkt aan herstel van vertrouwen binnen het team heeft te wensen overgelaten. Door het college is begin 2017 ook erkend dat er zaken zijn misgegaan, waarvoor excuses zijn aangeboden. Hierna is door het college op verschillende manieren getracht het plaatsingsproces vlot te trekken en een passende functie voor appellant te vinden. Dit proces heeft appellant echter tegengewerkt. Appellant is er in de loop van de tijd op gewezen dat zijn wijze van optreden niet constructief was. Dit heeft echter niet tot een constructieve opstelling van appellant geleid. Juist door de houding en het gedrag van appellant is uiteindelijk een onhoudbare situatie ontstaan. De door appellant gegeven toelichting op zijn beweegredenen geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Dat appellant door de eerdere onzorgvuldigheden van de gemeente het vertrouwen had verloren is op enig moment in eniger mate voor te stellen, maar appellant volhardde in zijn kritische houding ook nadat van de zijde van het college excuses waren aangeboden en hij heeft, gezien de aanhoudend wantrouwende wijze waarop hij de organisatie heeft bejegend, niet meer op zijn gedrag kunnen reflecteren. Beide partijen hebben bijgedragen aan de verstoorde arbeidsverhouding, maar hierbij is geen sprake van een overwegend aandeel van het college in het ontstaan en voortbestaan hiervan. Er is daarom geen aanleiding tot het toekennen van een aanvullende ontslagvergoeding.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:855 
    Epileptische aanval. Geen medische noodzaak tot slapen op werkplek.
    Wet WIA art. 5, 6
    De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat het vanuit medisch oogpunt van belang is dat appellant na een aanval eerst rustig kan bijkomen en dat vervolgens met de vermoeidheid die zich dan voordoet rekening gehouden wordt. Dit kan vanuit het werk geregeld worden door van appellant gedurende de rest van de dag geen bijdrage meer te wensen ten aanzien van taken in het arbeidsproces. Appellant kan door derden naar huis worden gebracht dan wel worden opgehaald. Hij kan dan thuis in alle rust verder bijkomen en als hij nog de behoefte heeft, gaan slapen. Hiermee is afdoende toegelicht dat er geen medische noodzaak is voor appellant om direct na een epileptische aanval op de werkplek te slapen. 

    ECLI:NL:CRVB:2022:884 
    Medische beperkingen. Vertaalslag. Bewijslast.
    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 3
    De stelling van appellant dat niet de verzekeringsarts maar slechts een specialist de psychosomatische klachten van appellant kan duiden wordt niet gevolgd. Volgens vaste rechtspraak van de Raad in arbeidsongeschiktheidszaken (zie bijv. ECLI:NL:CRVB:2012:BW4686, en ECLI:NL:CRVB:2020:198) is het aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML. Indien de betrokkene van mening is dat hij verdergaand beperkt is dan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) in de FML heeft aangenomen, dient hij de deugdelijkheid van de daaraan ten grondslag gelegde medische onderbouwing te weerleggen. Daarvoor is een expertise-rapport van een deskundige niet noodzakelijk. Voldoende is dat wat een betrokkene aan medische gegevens naar voren brengt twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep), hetgeen aanleiding kan geven voor het instellen van nader onderzoek door het UWV en/of de benoeming door de bestuursrechter van een medisch deskundige voor het verrichten van een deskundigenonderzoek.

    ECLI:NL:CRVB:2022:895
    Maatmanloon. Referteperiode. Loonsverhoging. 
    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 7a
    Niet in geschil is dat appellant met ingang van april 2016 vanwege de beoordeling van zijn functioneren met 'zeer goed' een structurele loonsverhoging heeft gekregen van 4% overeenkomstig de toepasselijke cao. Niet is gebleken van een verandering in de functie-inhoud met ingang van april 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft terecht met toepassing van artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit de referteperiode vastgesteld op de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 april 2016 en terecht het maatmaninkomen  gebaseerd op het in het refertejaar genoten loon.

    ECLI:NL:CRVB:2022:887 
    Vervoersvoorziening. Gelijkheidsbeginsel.
    Wet Wajong art. 2:22 lid 1
    Op de gevraagde vervoersvoorziening bestaat geen recht omdat van een medische noodzaak geen sprake is. Ter onderbouwing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft appellant een besluit overgelegd waarin aan [naam] een vervoersvoorziening voor taxivervoer is toegekend. Hoewel appellant gevolgd kan worden in zijn standpunt dat bij [naam] sprake is van een op zich vergelijkbare visusproblematiek, zijn er ook relevante verschillen. Appellant had voorafgaand aan zijn aanvraag al ervaring met het reizen per openbaar vervoer, aangezien hij daarvan gebruik maakte tijdens zijn studie en vanaf het begin van zijn werkzaamheden bij Reinaerde. [naam] had die ervaring daarentegen ten tijde van zijn aanvraag nog niet omdat hij met een vervoersvoorziening naar school ging. Dit gebrek aan ervaring en het feit dat nog geen training met het reizen per openbaar vervoer was gevolgd, is gelet op de onderliggende rapporten nadrukkelijk meegewogen bij de toekenning van de vervoersvoorziening aan [naam]. Er is geen sprake van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen. 

    ECLI:NL:CRVB:2022:940
    Maatregel van blijvende weigering van 50% van het uitkeringsbedrag in geval van een benadelingshandeling. Verminderde verwijtbaarheid.
    ZW art. 45; Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten art. 2, 7; Beleidsregel maatregelen UWV art. 8
    De Beleidsregel maatregelen UWV (Beleidsregel) met de in artikel 8, eerste lid, genoemde maatregel van 50% blijft binnen de onder- en bovengrenzen van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Maatregelenbesluit. De in artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel gemaakte keuze voor een maatregel van 50% blijft ook anderszins binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Het UWV heeft er terecht op gewezen dat ook in geval van verminderde verwijtbaarheid een benadelingshandeling een overtreding is (en blijft) van een verplichting uit de vierde categorie, die – mede gelet op de financiële gevolgen voor de fondsen en Werkhervattingskas - qua ernst van de gedraging niet op één lijn valt te stellen met het overtreden van re-integratieverplichtingen uit de derde categorie, waar artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Maatregelenbesluit op ziet. Het UWV heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen om bij het niet naleven van een verplichting uit de vierde categorie in geval van verminderde verwijtbaarheid de hoogte van de maatregel vast te stellen op 50%. 

  • ECLI:NL:CRVB:2022:946
    Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag. Inkomsten niet rechthebbende partner. Uitleg begrip bijstandsnorm in art. 32 lid 4 PW
    PW art. 3 lid 2 sub b, 32 lid 4, 36
    Het college heeft appellante en haar niet-rechthebbende partner X terecht als gehuwden aangemerkt. Zij leefden gescheiden, maar niet duurzaam gescheiden. Het college heeft terecht rekening gehouden met de inkomsten van X, maar niet met toepassing van de juiste norm. De wetgever er rekening mee heeft gehouden, dat de gescheiden levende, niet rechthebbende partner kosten heeft voor zijn zelfstandig gevoerde huishouding. Artikel 32 lid 4 PW moet zo worden begrepen dat met de bijstandsnorm de alleenstaandennorm is bedoeld. Het college mocht alleen het inkomen van X dat hoger is dan de alleenstaandennorm college in mindering brengen op de bijstand die appellante ontving. 

    ECLI:NL:CRVB:2022:949
    Boete. Draagkracht. Geen aanleiding voor matiging.
    PW art. 17 lid 1, 18a
    Er is geen aanleiding om de boete te matigen in verband met de huidige financiële omstandigheden van appellant. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting van de Raad verzocht om aanhouding van de zaak zodat appellant alsnog inzicht kan geven in zijn huidige financiële omstandigheden. De Raad wijst dit verzoek alleen al af omdat het pas ter zitting is gedaan, terwijl de Raad al eerder om deze gegevens heeft verzocht. Bovendien heeft appellant ter zitting verklaard dat hij werkzaam is als zzp'er en inkomsten ontvangt boven bijstandsniveau, terwijl van de opgelegde boete nog een bedrag openstaat van € 64,83. 

    ECLI:NL:CRVB:2022:931
    Intrekking en terugvordering van bijstand en boete. Waarnemingen. Geen sprake van stelselmatige observaties. 
    PW art. 17 lid 1, 53a, 54 lid 3, 58 lid 1; EVRM art. 8
    Met de waarnemingen kon niet een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van appellanten worden verkregen. Gelet op de duur, intensiteit en frequentie van de waarnemingen is daarom geen sprake van stelselmatige observaties. Het bestreden besluit is genomen met inachtneming van de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Er is geen strijd met artikel 8 van het EVRM.

    ECLI:NL:CRVB:2022:980 
    Intrekking van bijstand. Waarnemingen. Geen ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op privéleven.
    PW art. 53a; EVRM art. 8 
    Vaststaat dat met de 57 waarnemingen inbreuk is gemaakt op het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op respect voor het privéleven van appellant. De in artikel 53a van de PW vermelde onderzoeksbevoegdheid biedt in dit geval een toereikende wettelijke grondslag voor de waarnemingen. De inbreuk die het college met de waarnemingen op het recht op privacy van appellant heeft gemaakt, was niet onevenredig zwaar in verhouding tot het hiervoor beschreven doel. De waarnemingen vonden weliswaar plaats gedurende een langere periode, maar niet dagelijks. De waarnemingen waren kortdurend en vonden plaats vanaf de openbare weg. Het college kon geen gebruik maken van een minder ingrijpend onderzoeksmiddel om de ontvangen melding dat appellant bij de de pizzeria zou werken, te controleren.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:953
    Compensatie verlaging ANW-uitkering. Geen herleving. Geen sprake meer van discriminatie.
    Anw art. 17; EVRM art. 14; SB1334
    De SVB heeft op goede gronden de aanspraak op compensatie van appellante niet laten herleven na haar terugkeer naar Marokko. Toen appellante in oktober 2017 in Nederland kwam wonen, verkeerde zij niet meer in de situatie waarop de uitspraak van de Raad van 13 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4114, betrekking had. Ten aanzien van appellante was ook na haar terugkeer naar Marokko geen sprake meer van discriminatie. Zij was rechtens niet meer vergelijkbaar met personen die vanaf 31 december 2014 onafgebroken in Marokko zijn blijven wonen. Het feit dat appellante niet meer wordt gecompenseerd voor het vervallen van het halfwezenkopje is een gevolg van het feit dat zij heeft gekozen voor terugkeer naar Marokko en daarmee het recht op kindgebonden budget verloor.

  • ECLI:NL:CRVB:2022:1003
    Onderzoek, medewerking medisch advies, gevolgen weigering machtiging opvragen medische informatie.
    Wmo 2015 art. 2.3.2, 2.3.8 lid 3
    De medisch adviseur heeft geen informatie kunnen inwinnen bij de behandelend sector omdat appellant niet de benodigde medewerking aan het onderzoek heeft verleend. Appellant is meermaals en op verschillende wijzen verzocht een machtiging in te vullen en te retourneren. Ook heeft de gemachtigde van appellant geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om op het medisch advies, met daarin de vermelding dat geen machtiging voor het opvragen van informatie is verkregen, te reageren. Uit de in hoger beroep overgelegde informatie volgt niet dat appellant niet in staat was te reageren op de door Treve gevraagde machtiging. Ook leidt deze informatie niet tot twijfel aan de juistheid van het medisch advies van Treve.