ECLI:NL:CRVB:2022:855
Epileptische aanval. Geen medische noodzaak tot slapen op werkplek.
Wet WIA art. 5, 6
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat het vanuit medisch oogpunt van belang is dat appellant na een aanval eerst rustig kan bijkomen en dat vervolgens met de vermoeidheid die zich dan voordoet rekening gehouden wordt. Dit kan vanuit het werk geregeld worden door van appellant gedurende de rest van de dag geen bijdrage meer te wensen ten aanzien van taken in het arbeidsproces. Appellant kan door derden naar huis worden gebracht dan wel worden opgehaald. Hij kan dan thuis in alle rust verder bijkomen en als hij nog de behoefte heeft, gaan slapen. Hiermee is afdoende toegelicht dat er geen medische noodzaak is voor appellant om direct na een epileptische aanval op de werkplek te slapen.
ECLI:NL:CRVB:2022:884
Medische beperkingen. Vertaalslag. Bewijslast.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 3
De stelling van appellant dat niet de verzekeringsarts maar slechts een specialist de psychosomatische klachten van appellant kan duiden wordt niet gevolgd. Volgens vaste rechtspraak van de Raad in arbeidsongeschiktheidszaken (zie bijv. ECLI:NL:CRVB:2012:BW4686, en ECLI:NL:CRVB:2020:198) is het aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML. Indien de betrokkene van mening is dat hij verdergaand beperkt is dan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) in de FML heeft aangenomen, dient hij de deugdelijkheid van de daaraan ten grondslag gelegde medische onderbouwing te weerleggen. Daarvoor is een expertise-rapport van een deskundige niet noodzakelijk. Voldoende is dat wat een betrokkene aan medische gegevens naar voren brengt twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep), hetgeen aanleiding kan geven voor het instellen van nader onderzoek door het UWV en/of de benoeming door de bestuursrechter van een medisch deskundige voor het verrichten van een deskundigenonderzoek.
ECLI:NL:CRVB:2022:895
Maatmanloon. Referteperiode. Loonsverhoging.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 7a
Niet in geschil is dat appellant met ingang van april 2016 vanwege de beoordeling van zijn functioneren met 'zeer goed' een structurele loonsverhoging heeft gekregen van 4% overeenkomstig de toepasselijke cao. Niet is gebleken van een verandering in de functie-inhoud met ingang van april 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft terecht met toepassing van artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit de referteperiode vastgesteld op de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 april 2016 en terecht het maatmaninkomen gebaseerd op het in het refertejaar genoten loon.
ECLI:NL:CRVB:2022:887
Vervoersvoorziening. Gelijkheidsbeginsel.
Wet Wajong art. 2:22 lid 1
Op de gevraagde vervoersvoorziening bestaat geen recht omdat van een medische noodzaak geen sprake is. Ter onderbouwing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft appellant een besluit overgelegd waarin aan [naam] een vervoersvoorziening voor taxivervoer is toegekend. Hoewel appellant gevolgd kan worden in zijn standpunt dat bij [naam] sprake is van een op zich vergelijkbare visusproblematiek, zijn er ook relevante verschillen. Appellant had voorafgaand aan zijn aanvraag al ervaring met het reizen per openbaar vervoer, aangezien hij daarvan gebruik maakte tijdens zijn studie en vanaf het begin van zijn werkzaamheden bij Reinaerde. [naam] had die ervaring daarentegen ten tijde van zijn aanvraag nog niet omdat hij met een vervoersvoorziening naar school ging. Dit gebrek aan ervaring en het feit dat nog geen training met het reizen per openbaar vervoer was gevolgd, is gelet op de onderliggende rapporten nadrukkelijk meegewogen bij de toekenning van de vervoersvoorziening aan [naam]. Er is geen sprake van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen.
ECLI:NL:CRVB:2022:940
Maatregel van blijvende weigering van 50% van het uitkeringsbedrag in geval van een benadelingshandeling. Verminderde verwijtbaarheid.
ZW art. 45; Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten art. 2, 7; Beleidsregel maatregelen UWV art. 8
De Beleidsregel maatregelen UWV (Beleidsregel) met de in artikel 8, eerste lid, genoemde maatregel van 50% blijft binnen de onder- en bovengrenzen van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Maatregelenbesluit. De in artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel gemaakte keuze voor een maatregel van 50% blijft ook anderszins binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Het UWV heeft er terecht op gewezen dat ook in geval van verminderde verwijtbaarheid een benadelingshandeling een overtreding is (en blijft) van een verplichting uit de vierde categorie, die – mede gelet op de financiële gevolgen voor de fondsen en Werkhervattingskas - qua ernst van de gedraging niet op één lijn valt te stellen met het overtreden van re-integratieverplichtingen uit de derde categorie, waar artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Maatregelenbesluit op ziet. Het UWV heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen om bij het niet naleven van een verplichting uit de vierde categorie in geval van verminderde verwijtbaarheid de hoogte van de maatregel vast te stellen op 50%.