Laden...

CRvB - Nieuwsbrief Jurisprudentie 15, jaargang 2023

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > CRvB - Nieuwsbrief Jurisprudentie 15, jaargang 2023

Nummer 15, gepubliceerde uitspraken 1e helft augustus jaargang 2023

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de eerste helft van augustus 2023 zijn gepubliceerd.

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl 

 

Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2023:1422

    Aflossing studieschuld. Niet meetellen partnerinkomen. Analoge toepassing 4:6 Awb. Onmiskenbaar onjuiste besluiten. Evident onredelijk.

    De rechtsgevolgen van de besluiten waarvan is verzocht terug te komen zijn mede gebaseerd op de veronderstelling dat appellante een partner heeft, terwijl dat feitelijk niet zo was. Die besluiten zijn dus onmiskenbaar onjuist. Bij de vraag of het evident onredelijk is om een besluit te handhaven dat onmiskenbaar onjuist is, moet een belangenafweging worden gemaakt met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Daarbij kan een rol spelen wat er financieel gezien voor partijen op het spel staat. In het voorliggende geval kan worden vastgesteld dat de besluiten tot gevolg hebben gehad dat appellante op basis van haar eigen draagkracht op haar studieschuld heeft afgelost. Dat zou ook het geval zijn geweest als de minister ervan zou zijn uitgegaan dat appellante geen partner had. Het niet hebben van een partner of het niet laten meetellen van inkomen van een partner als die er wel is, maakt voor de berekening van de draagkracht niet uit. Wijziging van de tot en met november 2020 van appellante geregistreerde gegevens, heeft voor het daarvoor liggende deel van de aflosfase dus geen financiële gevolgen. Wijziging van de registratie met terugwerkende kracht is volgens de minister betrekkelijk eenvoudig uitvoerbaar en het is niet waarschijnlijk dat dat uitvoeringslasten van betekenis meebrengt. Het niet terugkomen van de besluiten zou betekenen dat de minister over een aantal jaren een voordeel kunnen behalen dat hem, uitgaande van de feitelijke situatie van appellante in de periodes waarop voornoemde besluiten zien, materieel niet toekomt.

    Awb art. 4:6; Wsf 2000 art. 10a.11

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1465
    Loonsanctie. Re-integratie-activiteiten. Inzichtelijk maken inspanningen.
    Appellante heeft niet adequaat gereageerd op vragen van de arbeidsdeskundige van het UWV over het eerste spoor. Het UWV heeft een loonsanctie opgelegd. Anders dan appellante kennelijk meent, maakt het inzichtelijk maken van de inspanningen die zijn verricht, deel uit van de re-integratie-activiteiten die van een werkgever worden verwacht. In dit geval is dit pas na einde wachttijd en na het primaire besluit van 2 maart 2020 gebeurd, namelijk met het aanvullend arbeidskundig onderzoek van 9 juni 2020. Dit kan daarom bij de beoordeling van de vraag of er voor datum einde wachttijd voldoende re-integratie inspanningen zijn verricht geen rol spelen (vgl. CRvB 4 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:462 en CRvB 29 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:575). Van strijd met het beginsel van equality of arms is geen sprake. Appellante is voor de datum van het primaire besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd in de gelegenheid gesteld de verrichte re-integratie-inspanningen nader te onderbouwen. Van belemmeringen hierin is niet gebleken.
    Wet WIA art. 25 lid 9, 65 Beleidsregels beoordelingskader poortwachter

    ECLI:NL:CRVB:2023:1499
    Volgen oordeel deskundige. Werkzaam geweest bij UWV. Rapport op basis van dossierstukken.
    Het oordeel van de onafhankelijke door de Raad ingeschakelde deskundige wordt gevolgd. Het feit dat de deskundige voorheen als verzekeringsarts voor het UWV werkzaam is geweest, betekent niet dat hij niet objectief of niet onafhankelijk tot zijn standpunt gekomen is. Het deskundigenrapport bevat daarvoor ook geen aanknopingspunten. Dat de deskundige appellant niet in persoon heeft gezien op een spreekuur, maakt zijn onderzoek voorts niet onzorgvuldig. De Raad heeft de deskundige verzocht om op basis van de dossierstukken te rapporteren. Hoewel hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft appellant op dit punt geen bedenkingen tegen de door de Raad voorgestelde wijze van onderzoek ingebracht. De uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, waarnaar appellant in dit verband heeft gewezen, ziet niet op onderzoek door een door de Raad ingeschakelde deskundige.
    Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 4; Awb art. 8:60

    ECLI:NL:CRVB:2023:1426
    Opzegging behandelovereenkomst door huisarts. Equality of arms
    Uit het dossier kan slechts worden opgemaakt dat in de loop van 2021 de behandelrelatie met de huisarts zou zijn verbroken. Niet duidelijk is of dat al het geval was ten tijde van de ziekmelding op 14 april 2021. In de medische anamnese van de verzekeringsarts op 31 augustus 2021 staat wel vermeld dat de huisarts met betrekking tot de buikklachten geen afwijkingen kon vinden, zodat het aannemelijk is dat appellant zijn huisarts heeft bezocht met deze klachten. Bovendien laat het verbreken van de behandelrelatie onverlet dat appellant bij de huisarts of bij de neuroloog, waar hij eind juni 2021 een afspraak had, inzage en zo nodig afschrift van het medisch dossier had kunnen vragen. Appellant had aldus informatie kunnen overleggen die betrekking had op de relevante ziekteperiode. Appellant is niet verschenen ter zittingen rechtbank en Raad. Geen schending equality of arms, zodat op deze grond geen aanleiding bestaat een deskundige te benoemen.
    EVRM art. 6

     

    ECLI:NL:CRVB:2023:1440
    IVA. Verzoek herbeoordeling werkgever. Wens werkneemster geen IVA-uitkering.
    De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd dat een duidelijke verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht als adequate behandeling van de psychiatrische problematiek wordt ingezet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de verwachting dat een verbetering van de belastbaarheid van werkneemster mogelijk is niet gebaseerd op informatie van behandelend artsen over mogelijke behandelingen en de te verwachten effecten daarvan. Evenmin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht welke (medische) behandeling kan worden gevolgd en op welke punten van de Functionele Mogelijkhedenlijst die behandeling tot verbetering kan leiden. De wens van werkneemster om niet in de IVA te belanden en haar verwachting dat verbetering nog mogelijk is, zijn niet gebaseerd op objectieve medische gegevens en zijn onvoldoende om het standpunt dat er geen sprake is van duurzaamheid van de beperkingen op te baseren.
    Wet WIA art. 4, 47

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1504
    Berekening dagloon en verrekening arbeidsinkomen bij samengesteld WW-recht.
    Bij de toepassing van de artikel 47 van de WW, 25 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en 3:3, zevende lid, AIB is het UWV terecht uitgegaan van twee afzonderlijke WW‑rechten met elk een eigen dagloon. Uit de formule in artikel 47, eerste lid, van de WW blijkt dat de wetgever rekening heeft gehouden met de situatie waarin voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid een inkomen boven het maximumdagloon werd verdiend en naast de WW‑uitkering inkomen wordt genoten. In die situatie wordt dit inkomen niet volledig op de WW‑uitkering in mindering gebracht. Daarnaast heeft het UWV op juiste gronden en op een juiste wijze op grond van artikel 25 van het Dagloonbesluit berekend wat het maximale bedrag aan uitkering per dag mag zijn en het dagloon evenredig verlaagd. Naar aanleiding van het arbeidsinkomen vanaf maart 2018 wordt de WW-uitkering eveneens berekend volgens de formule van artikel 47, eerste lid, van de WW. Het nadeel dat appellant heeft van de inkomensverrekening in de situatie dat hij twee WW-rechten heeft, is het gevolg van de toepassing van artikel 25 van het Dagloonbesluit. Het dagloon (en daarmee het maandloon) van WW-recht 1 wordt namelijk niet herzien naar het oorspronkelijke maximumdagloon op het moment dat WW-recht 2 eindigt vanwege de arbeidsinkomsten. Op grond van artikel 25, derde lid, van het Dagloonbesluit gebeurt dit pas als de maximale uitkeringsduur van WW-recht 2 wordt bereikt.
    WW art. 47; Dagloonbesluit werknemersverzekeringen art. 25; AIB art. 3:3 lid 7

  • ECLI:NL:CRVB:2023:1490
    Ontslagaanvraag.
    Niet in geschil is dat appellante op 14 mei 2020 een verzoek om toestemming voor ontslag op bedrijfseconomische gronden voor een van haar werknemers middels een ingevuld formulier 'Aanvraag ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen-A' heeft ingediend bij het UWV. Anders dan appellante heeft gesteld, heeft het sluiten van de beëindigingsovereenkomst met werkneemster op 19 mei 2020 en de melding daarvan op 2 juni 2020 niet tot gevolg dat de ontslagaanvraag daardoor van rechtswege is komen te vervallen. Ook het feit dat door het sluiten van de beëindigingsovereenkomst het UWV de ontslagaanvraag niet verder in behandeling zal nemen, omdat deze niet is aangevuld, maakt niet dat de gevolgen voor de hoogte van de NOW-subsidie daardoor niet in werking treden. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om, ongeacht de uitkomst van de onderhandeling in het kader van een vaststellingsovereenkomst, vast te houden aan het toepassen van de korting bij de berekening van de hoogte van de subsidie als de ontslagaanvraag niet tijdig wordt ingetrokken.
    NOW-1 art. 13 lid 1 aanhef en onder b