ECLI:NL:CRVB:2024:359
Status werkwijzer Poortwachter. Vaste gedragslijn.
In de Werkwijzer (versie december 2020) is vermeld dat deze primair een interne functie heeft en dat door plaatsing op de website van Uwv tevens is beoogd aan werkgevers en werknemers een richtlijn te geven voor de aanpak van re-integratie en hen meer voorspelbaarheid te bieden op de uitkomsten van de toetsing door het Uwv. Gelet hierop kan aan de Werkwijzer een zekere externe werking niet worden ontzegd. Aangezien de Werkwijzer immers blijk geeft van een vaste gedragslijn van het Uwv, kunnen werkgevers zich er uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelijkheid op beroepen. Waar het Uwv met de Werkwijzer een eigen invulling geeft aan de re-integratieverplichtingen die ingevolge artikel 25 van de Wet WIA op een werkgever rust, bindt die invulling de bestuursrechter echter niet bij de beantwoording van de vraag of een werkgever in redelijkheid tot zijn re-integratieinspanningen heeft kunnen komen en zo nee, of daar een deugdelijke grond voor bestaat.
Wet WIA art. 25 lid 9; Werkwijzer poortwachter
ECLI:NL:CRVB:2024:538
Prepensioen. Voorliggend loon van belang voor inkomenseis.
Appellant ontvangt vanaf 1 september 2019 prepensioen. Beoordeeld wordt of appellant aan de voor hem geldende inkomenseis voldoet. Uit de toelichting van de wetgever in Staatsblad 2012/79 blijkt dat in het geval een uitkeringsgerechtigde tijdens zijn WIA-uitkering ouderdomspensioen gaat ontvangen, waaronder ook moet worden begrepen prepensioen zoals appellant dat heeft ontvangen, het loon dat hier direct aan voorafging (het voorliggend loon) als inkomen voor de inkomenseis wordt beschouwd, waardoor de uitkeringsgerechtigde blijft voldoen aan de inkomenseis. Uit het dossier leidt de Raad af dat appellant voorafgaand aan het prepensioen loon heeft ontvangen. Niet van belang is of het prepensioen van appellant inkomen betreft in de zin van het AIB. Sprake is immers van voorliggend loon dat voor de inkomenseis in aanmerking wordt genomen. De Raad komt daarom aan het geschilpunt tussen partijen niet toe. Omdat het Uwv bij het bestreden besluit ten onrechte ervan is uitgegaan dat appellant geen loon ontving en om die reden niet voldeed aan de inkomenseis, en hem op basis daarvan in aanmerking heeft gebracht voor een WGA-vervolguitkering, ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering.
Wet WIA art. 60
ECLI:NL:CRVB:2024:475
PGB-inkomsten. Vrijlating.
Niet langer is in geschil dat de pgb-inkomsten die appellant heeft ontvangen in mindering moeten worden gebracht op zijn WIA-uitkering. Omdat appellant de zorgtaken al verrichtte voor zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet daarbij rekening worden gehouden met vrij te laten inkomsten. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt over de wijze van berekening van dit vrij te laten bedrag. De berekening van de vrij te laten inkomsten moet worden gebaseerd op de inkomsten die appellant voorafgaand aan zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft ontvangen. De Raad stelt dit bedrag vast op € 520,83 per maand. Dit betekent dat appellant alleen nog over het jaar 2015 te veel uitkering heeft ontvangen en dit onverschuldigd betaalde bedrag moet terugbetalen.
Wet WIA art. 61, 76; AIB art. 3:2
ECLI:NL:CRVB:2024:482
Ziekmelding na beëindiging WAO-uitkering. Maatstaf.
De Raad past het nieuwe toetsingskader uit de uitspraak van 23 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2658) ook toe bij een ziekmelding na een WAO-beoordeling, waarbij niet tussentijds in enig werk is hervat. Waar de WAO-uitkering van betrokkene per 24 december 2019 is ingetrokken omdat zij op basis van geselecteerde functies minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht, betekent dit dat voor een beëindiging van de ZW-uitkering per 22 oktober 2020 moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de WAO geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WAO vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WAO geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
ZW art. 19
ECLI:NL:CRVB:2024:405
Handelen van collega's bij insult.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nader toegelicht wat de gestelde beperking behelst met betrekking tot het gegeven dat de werkomgeving op de hoogte moet zijn van de aandoening van appellant en zijn naaste collega's behoren te weten hoe te handelen bij een insult. Het betreft het verplaatsen van objecten waaraan appellant zich kan stoten tijdens een insult, hem na een insult naar een rustige omgeving begeleiden en het inschakelen van medische zorg als nodig. Niet bedoeld is dat er door een collega of werkgever medische zorg wordt verleend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in dit standpunt gevolgd. De stelling van appellant dat de geduide functies niet geschikt voor hem zijn, nu zijn veiligheid ten onrechte in de handen van collega's wordt gelegd, wordt dus niet gevolgd. Evenmin wordt gevolgd de stelling van appellant dat hij na een aanval door collega's thuisgebracht moet worden omdat hij hier zelf niet toe in staat is en dit niet van hen verwacht mag worden. Appellant heeft geen (medische) informatie overgelegd ter onderbouwing van deze stelling.
ZW art. 19aa
ECLI:NL:CRVB:2024:466
Weigering ziekengeld. Geen sprake van twee dienstbetrekkingen.
Het geschil tussen partijen ziet op de vraag of sprake is van meerdere dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever. Er is geen wezenlijk verschil tussen de werkzaamheden die betrokkene vast (voor 30 uur per week) en tijdelijk (voor 6 uur per week) verrichtte. Afgezien van de tijdelijke duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor zes uren per week golden ook geen verschillende arbeidsvoorwaarden, zoals een andere beloning, andere werktijden of andere (secundaire) arbeidsvoorwaarden. Betrokkene en haar werkgever hebben er geen blijk van gegeven dat zij, behalve dat het werken voor zes uur per week tijdelijk was, aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden. Het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat in het geval van betrokkene voor de extra uren die zij heeft gewerkt niet kan worden gesproken van een afzonderlijke dienstbetrekking, maar moet worden uitgegaan van een tijdelijke wijziging in de bestaande dienstbetrekking. Nu per 1 maart 2020 geen sprake is geweest van een beëindiging van een dienstbetrekking, heeft het Uwv terecht vastgesteld dat betrokkene per 2 maart 2020 geen recht heeft op ziekengeld.
ZW art. 29