ECLI:NL:CRVB:2022:450
Frequentie en ernst migraine aanvallen. Verzuimpercentage is excessief.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 9 onder e
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2018, waartegen niet is opgekomen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de huisarts en nader gerapporteerd over de hoofdpijnklachten. Anders dan de rechtbank in de thans aangevallen uitspraak wordt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gevolgd. Een frequentie van migraineaanvallen van drie tot vier keer per week, met een gemiddelde duur van een dag, leidt tot een verzuimpercentage wat als excessief bestempeld kan worden. Dat heeft tot gevolg dat van een werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden appellant in dienst te nemen, als bedoeld in artikel 9, aanhef en sub e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
ECLI:NL:CRVB:2022:454
Geen dringende reden. Op handen zijnde wetgeving.
TW art. 20
Geen dringende reden om af te zien van terugvordering. Voor het geval appellante stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn, slaagt dat betoog niet. Appellante heeft in dat kader gesteld dat sprake is geweest van trage besluitvorming over het ZW-recht, waardoor de terugvordering onnodig is opgelopen. Uit de feiten en omstandigheden blijkt niet van trage besluitvorming. Het beroep op op handen zijnde wetgeving over het afzien van terugvordering leidt niet tot de conclusie dat sprake is van voornoemde bijzondere omstandigheden, reeds omdat niet is komen vast te staan dat die wetgeving ziet op situaties als deze.
ECLI:NL:CRVB:2022:626
Benadelingshandeling. ZW. Verminderde verwijtbaarheid.
ZW art. 45 lid 1 onder j
Arbeidsovereenkomst ontbonden wegens ernstig verwijtbaar gedrag van appellante. Bij appellante is sprake van een kwetsbare persoonlijkheid en uit de gedingstukken volgt dat appellante in de periode waarin het haar verweten gedrag heeft plaatsgevonden, ernstige psychische problemen had. Bij een WIA-beoordeling per 11 december 2013 is appellante vanwege haar psychische problematiek onder andere aangewezen geacht op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden is vereist (sommige beroepen in de zorg- en hulpverlening). Appellante is desondanks een paar jaar later als assistent ervaringsdeskundige gaan werken met patiënten/hulpbehoevenden. Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd, wordt op grond van alle feiten en omstandigheden geoordeeld dat appellante van de gepleegde benadelingshandeling niet in overwegende mate een verwijt kan worden gemaakt.
ECLI:NL:CRVB:2022:650
Wajong-uitkering. Exportverbod. Hardheidsclausule. EU-recht.
Wajong art. 3:19; Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie art. 21
Op grond van artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Uit deze bepaling blijkt dat een belemmering van het vrije verkeer niet per definitie verboden is. Het woonplaatsvereiste in artikel 3:19 van de Wajong benadeelt Wajonggerechtigden die buiten Nederland wonen omdat zij hun recht om in een andere lidstaat vrij te reizen of te verblijven hebben uitgeoefend. Het woonplaatsvereiste is daarom een beperking van de vrijheid die iedere burger van de Unie heeft op grond van artikel 21 van het VWEU. Voor deze beperking bestaat echter een toereikende rechtvaardiging.