ECLI:NL:CRVB:2024:1723
Selecteren nieuwe taak in hoger beroep. Wajong 2015.
Vanwege de aangescherpte beperkingen op frequente hoofdbewegingen en bukken heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de taak 'afstoffen' laten vervallen en de taak 'invoeren van gegevens' geselecteerd. Met deze taak beschikt appellante volgens het Uwv ongewijzigd over arbeidsvermogen. Appellante wordt er niet in gevolgd dat het Uwv niet vrij is deze nieuwe taak na jaren procederen in hoger beroep alsnog aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het Uwv, ter onderbouwing van het standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen, in hoger beroep een nieuwe taak selecteert.
Wajong art. 1a:1
ECLI:NL:CRVB:2024:1803
Geen actieve informatieplicht Uwv bij vervallen uitsluitingsgrond voor studerenden.
Betrokkene heeft bij haar (tweede) aanvraag om een Wajong-uitkering verzocht om toekenning met terugwerkende kracht per 1 september 2021. Per deze datum is de uitsluitingsgrond voor studerenden uit hoofdstuk 1a komen te vervallen. Het Uwv heeft betrokkene vervolgens per 6 april 2021 (datum van aanvraag) een Wajong-uitkering toegekend. De Raad acht geen situatie aanwezig als bedoeld in artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong. Wat betrokkene heeft aangevoerd over de wetswijziging en het gemis aan persoonlijke aan haar gerichte informatie maakt niet dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. De wetswijziging is op 18 juni 2020 gepubliceerd in het Staatsblad. Aangezien pas toen zekerheid bestond over de (definitieve) uitkomst van het wetgevingsproces, kon van het Uwv niet worden verwacht dat betrokkene reeds ten tijde van het besluit van 27 februari 2020 actief van de wetswijziging op de hoogte zou zijn gebracht. Ook (kort) na dit besluit bestond voor het Uwv niet een dergelijke informatieplicht. Het Uwv heeft mogen volstaan met een algemene informatievoorziening zoals vermeld in de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2019-2020, 35 213, nr. S).
Wajong art. 1a:11
ECLI:NL:CRVB:2024:1717
Toerekening voorschotten aan eigenrisicodrager. Wettelijke grondslag na 1 januari 2022.
Gelet op de wetsgeschiedenis bij de wijziging van artikel 84, derde lid, van de Wet WIA is beoogd een expliciete grondslag te creëren om, wanneer het Uwv een voorschot verleent naar aanleiding van een WIA-aanvraag van een werknemer, dit voorschot te verhalen op de eigenrisicodragende werkgever. De Raad is van oordeel dat, nu de wetgever de mogelijkheid van verhaal van WIA-voorschotten op de eigenrisicodrager expliciet in de Wet WIA heeft opgenomen, dit ook de bevoegdheid tot toerekening van dergelijke voorschotten impliceert. De toevoeging van de verhaalsbevoegdheid van een voorschot zou namelijk zinledig zijn als dat voorschot niet aan de eigenrisicodrager toegerekend zou mogen worden. De Raad komt daarom tot het oordeel dat de in artikel 84, derde lid, van de Wet WIA met ingang van 1 januari 2022 opgenomen mogelijkheid van verhaal van voorschotten op WIA-uitkeringen tevens de wettelijke grondslag voor de toerekening van een dergelijk voorschot op de uitkering aan een eigenrisicodrager inhoudt.
Wet WIA art. 84
ECLI:NL:CRVB:2024:1684
Gecombineerde maatstaf ZW en 65%-grens uit uitspraak van 23 december 2022 (2022:2672).
Na een EZWb is de ZW-uitkering van appellant beëindigd en heeft hij het werk deels hervat als medewerker groepsvervoer. De inkomsten uit deze werkzaamheden zijn op de WW-uitkering in mindering gebracht en appellant heeft zich vervolgens ziekgemeld. Uitgegaan wordt van de gecombineerde maatstaf. Het Uwv heeft desgevraagd te kennen gegeven hoe hij de geschiktheid voor de gecombineerde maatstaf in het licht van de uitspraak van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672, beoordeelt. Bij de vaststelling van de arbeidsgeschiktheid van tenminste 65% gaat het Uwv uit van de oorspronkelijke gegevens van de geduide functies ten tijde van de EZWb. Bij die beoordeling en vaststelling speelde het feitelijk verrichte werk als medewerker groepsvervoer nog geen rol, zodat bij de vaststelling van de arbeidsgeschiktheid van tenminste 65% enkel de geduide functies/SBC-codes in aanmerking worden genomen en met het na de EZWb-beoordeling verrichte werk geen rekening gehouden kan worden. De Raad acht de wijze van beoordelen van het Uwv in overeenstemming met zijn rechtspraak.
ZW art. 19
ECLI:NL:CRVB:2024:1730
Volharding in weigering nevenfunctie neer te leggen. Benadelingshandeling.
Appellant was door zijn werkgever opgedragen om zijn werkzaamheden in zijn nevenfunctie op de kortst mogelijke termijn neer te leggen. Appellant heeft dit niet gedaan en hierin volhard. In verband hiermee heeft de werkgever appellant disciplinair ontslag verleend. Het Uwv stelt terecht dat sprake is van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Duidelijk is dat appellant het niet eens is met de intrekking van de toestemming voor zijn nevenfunctie, maar de reden van ontslag is de weigering van appellant om die nevenfunctie neer te leggen, ondanks dat de werkgever duidelijk had gemaakt dat deze weigering plichtsverzuim opleverde en tot ontslag zou leiden. Niet gebleken is dat de werkgever misbruik zou hebben gemaakt van een bevoegdheid, dat de psychische problematiek van appellant onvoldoende is onderzocht of dat zijn arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door de werkgever.
ZW art. 45 lid 1 onder j
ECLI:NL:CRVB:2024:1762
Niet onderbouwd waarom stomazorg bij appellant langer duurt dan gemiddeld.
De door appellant ingeschakelde verzekeringsarts heeft een verdergaande urenbeperking (4 uur per dag, 20 uur per week) aangenomen in verband met stomazorg. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht voor de lange tijd die appellant besteedt aan stomazorg geen verklaring aanwezig. Een stomazak kan normaal gesproken binnen enkele minuten worden verwisseld. Het legen van een stomazak is nog eenvoudiger en hoeft ook niet langer te duren dan het verwisselen daarvan. Bovendien zou het verwisselen van de stomazak 's ochtends en 's avonds buiten werktijd kunnen gebeuren. De Raad ziet geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten art. 3