ECLI:NL:CRVB:2022:1205
Beëindiging, intrekking en terugvordering van bijstand. Afwijzing nieuwe aanvraag en aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand. Kapperswerkzaamheden niet gemeld. Inzien van openbare Facebookpagina vormt een gerechtvaardigd inbreuk op de privacy. Recht niet vast te stellen.
EVRM art 8; PW art. 17 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 1
Het inzien van gegevens op de Facebookpagina van appellant vormt een gerechtvaardigd inbreuk op zijn recht op privacy, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Het inzien van de gegevens voldoet ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het college heeft naar aanleiding van de anonieme melding de Facebookpagina van appellant geraadpleegd. De geraadpleegde gegevens zijn openbaar toegankelijk. Het raadplegen van de Facebookpagina vormde daarom een beperkte inbreuk op het recht op privéleven van appellant. Voor het college was er niet een minder ingrijpende manier om een goed inzicht te krijgen in de activiteiten van appellant. De verrichte waarnemingen zijn niet als stelselmatig aan te merken. Door van kapperswerkzaamheden geen melding te maken, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld. Nu niet is vast te stellen of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, is er ook geen grond voor het oordeel dat het college de aanvragen om (bijzondere) bijstand ten onrechte heeft afgewezen.
ECLI:NL:CRVB:2022:1208
Intrekking en terugvordering van bijstand. Verkoop van kleding en accessoires via Facebook niet gemeld. Inzien van openbare Facebookpagina vormt een gerechtvaardigd inbreuk op de privacy. Recht wel schattenderwijs vast te stellen.
EVRM art 8; PW art. 17 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 1
Het inzien van gegevens op de Facebook-pagina van appellante vormt een gerechtvaardigd inbreuk op haar privacy, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Het inzien van die gegevens voldoet ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het college heeft naar aanleiding van de anonieme melding de Facebookpagina van appellante geraadpleegd. De geraadpleegde gegevens zijn op zichzelf openbaar toegankelijk. Appellante heeft zelf op haar Facebookpagina de advertenties voor kleding gezet en die pagina opengesteld. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college privéinformatie heeft ingezien die was afgeschermd. Dat privéinformatie op haar Facebookpagina niet was afgeschermd, komt voor haar rekening en risico. Het raadplegen van haar Facebookpagina vormde daarom een beperkte inbreuk op het recht op privéleven van appellante. Voor het college was er niet een minder ingrijpende manier om een goed inzicht te krijgen in de activiteiten van appellante. Van onrechtmatig verkregen bewijs is daarom geen sprake. Dit betekent dat het college de onderzoeksbevindingen voor de besluitvorming mocht gebruiken. Appellante heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de verkoop van kleding en accessoires via Facebook en de inkomsten daaruit. Het college kon gelet op de onderzoeksbevindingen en de door appellante tijdens het onderzoek overgelegde lijst van door haar verkochte artikelen het recht op bijstand van appellante wel schattenderwijs vaststellen.
ECLI:NL:CRVB:2022:1189
Beëindiging bijstandverlening aan minderjarigen. Geen sprake meer van zeer dringende redenen. Gewenningsperiode te kort.
PW art. 16 lid 1
Appellanten hebben niet langer recht op bijstand in de vorm van een pleegvergoeding voor hun verblijf bij hun grootouders, nu, gelet op de gewijzigde financiële omstandigheden van de grootouders, niet langer sprake is van zeer dringende redenen als bedoel in artikel 16, eerste lid, van de PW. De grootouders zorgden samen feitelijk voor appellanten. Het college diende daarom de financiële mogelijkheden van de grootouders, waaronder het inkomen van de grootvader uit het pgb, bij de beoordeling te betrekken. Het college heeft aan appellanten gedurende een lange periode, te weten elf jaar, ononderbroken bijstand verleend. Voor de hoogte van de bijstand heeft het college aansluiting gezocht bij de basisbedragen van de pleegvergoeding op grond van de jeugdzorg-wetgeving. Onweersproken is dat bij de toekenning van de bijstand de informatie is verstrekt dat het inkomen van de grootouders als pleegouder geen invloed had op de te verlenen bijstand. Gelet op deze bijzondere omstandigheden had het college in dit geval appellanten een langere termijn dan de verleende vier maanden moeten gunnen om zich in te stellen op de gevolgen van het nieuwe en gewijzigde inzicht van het college. In dit geval wordt een gewenningsperiode van zes maanden redelijk geacht
ECLI:NL:CRVB:2022:1229
Intrekking en terugvordering van bijstand. Op geld waardeerbare werkzaamheden. Beschikken over het vermogen van de stichting.
PW art. 17 lid 1, 31, 54 lid 3, 58 lid 1
Het college heeft de bijstand over periode 1 terecht ingetrokken. Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat hij zijn werkzaamheden had uitgebreid. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Over periode 2 heeft het college de bijstand ten onrechte ingetrokken. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellant in periode 2 over het vermogen van de stichting kon beschikken. Dat appellant feitelijk de beschikking had over de betaalpas van de stichting is onvoldoende
ECLI:NL:CRVB:2022:1186
Afwijzing aanvraag om individuele inkomenstoeslag. Onduidelijke woonsituatie.
PW art. 36
Het is bekend wat het inkomen van appellant in de referteperiode is geweest. Appellant ontving immers bijstand. Dat die bijstand later is ingetrokken en teruggevorderd maakt dat niet anders. Voor de vraag of appellant daarmee gedurende de referteperiode inkomen heeft ontvangen dat niet hoger was dan 110% van de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, is van belang welke norm op hem van toepassing was. Het is onduidelijk gebleven waar appellant zijn hoofdverblijf heeft gehad, wat daar zijn woonsituatie was en welke bijstandsnorm op hem van toepassing was. Appellant heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zijn inkomen in de gehele referteperiode lager is geweest dan 110% van de dan steeds toepasselijke bijstandsnorm