Laden...

Nieuwsbrief Jurisprudentie 3, jaargang 2023

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOrganisatie > Centrale Raad van Beroep > Nieuwsbrief Jurisprudentie 3, jaargang 2023

Nummer 03, gepubliceerde uitspraken 1e helft februari jaargang 2023

De Nieuwsbrief Jurisprudentie van de CRvB komt twee keer per maand uit en bevat een overzicht van de belangrijkste uitspraken die zijn gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit nummer bevat een selectie van uitspraken die, op een uitzondering na, in de eerste helft van februari 2023 zijn gepubliceerd. 

De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven. De link onder het ECLI-nummer leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Afzender: Wetenschappelijk Bureau, afdeling Informatie, Documentatie en Bibliotheek.

Uw reactie graag naar: wb@rechtspraak.nl 

 

 Inhoud nieuwsbrief

>Alles uitklappen
  • ECLI:NL:CRVB:2023:244
    Eerste arbeidsongeschiktheidsdag juist vastgesteld.
    Het UWV gaat uit van 2 juli 2018 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Volgens appellant is dit niet juist omdat hij op 9 april 2019 volledig in zijn eigen werk is hervat en deze werkzaamheden volledig heeft verricht tot zijn ziekmelding per 16 september 2019. Hierin wordt appellant niet gevolgd. Aan de overwegingen van de rechtbank wordt toegevoegd dat ook in de eerstejaars evaluatie staat dat appellant werkzaam is geweest op basis van arbeidstherapie. Nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellant dat hij zijn maatgevende arbeid eerder dan 2 september 2019 in volle omvang heeft verricht is de wachttijd niet langer dan 4 weken onderbroken geweest. Uitgaande van 2 juli 2018 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag is de wachttijd volgemaakt per 29 juni 2020.
    Wet WIA art. 23

  • ECLI:NL:CRVB:2023:218
    Discriminatoir onderscheid. Bepaling buiten toepassing. Gezamenlijke huishouding.
    De uitzondering op de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden met gehuwden betreft een ongerechtvaardigd onderscheid in behandeling van gelijke gevallen als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR, voor zover deze uitzondering wegens het bestaan van een zorgbehoefte is beperkt tot bloedverwanten in de tweede graad. De wetgever heeft nagelaten om zelf een regeling te treffen die de discriminatie opheft. Inmiddels zijn na het arrest van de Hoge Raad uit 2017 meer dan vijf jaar verstreken. De Raad ziet hierin aanleiding in te grijpen en de ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op te heffen. Overeenkomstig de uitspraak van de Raad uit 2016 dient artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW, voor zover de uitzondering wegens het bestaan van een zorgbehoefte is beperkt tot bloedverwanten in de tweede graad, wegens strijd met voornoemde verdragsbepaling buiten toepassing te worden gelaten.

    PW art. 3 lid 2 aanhef en onder a, IVBPR art. 26 

    ECLI:NL:CRVB:2023:197
    Afwijzing aanvraag om aanvullende bijstand. Gehuwd met niet-rechthebbende partner. Geen grond voor afstemming o.g.v. art. 18 lid 1 PW. Bewijslastverdeling. Voor een individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand is slechts plaats in zeer bijzondere situaties. Het is aan degene die deze afstemming wenst om aannemelijk te maken dat zich een zeer bijzondere situatie voordoet als hiervoor bedoeld. In dit geval gaat het – anders dan appellant stelt – echter niet om  een ambtshalve toepassing van artikel 24 van de PW door het college. Het gaat hier namelijk om een aanvraagsituatie waarbij om (aanvullende) bijstand wordt gevraagd met toepassing van afstemming naar een hoger bedrag dan de toepasselijke norm. Hierbij geldt, anders dan mogelijk zou kunnen worden afgeleid uit één van de uitspraken van 17 december 2019, te weten die onder nummer ECLI:NL:CRVB:2019:4105, overeenkomstig de hoofdregel geen zelfstandige onderzoeksplicht voor het college, maar ligt de stelplicht en bewijslast omtrent het bestaan van zeer bijzondere omstandigheden die tot afstemming nopen bij de aanvrager, in dit geval dus bij appellant. Appellant is er niet in geslaagd om het bestaan van een zeer bijzondere situatie aannemelijk te maken.

    PW art. 11 lid 1, 18 lid 1, 24 lid 1 

    ECLI:NL:CRVB:2023:202
    Toekenning bijstand. Kostendelersnorm. Bewijslast. Zakelijke relatie.De last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan, rust in beginsel op het college. Dit geldt ook voor een besluit tot toekenning van bijstand naar de kostendelersnorm. Aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is niet voldaan. De bewoners B en C hadden hoofdverblijf in dezelfde woning als appellant, maar zij hadden een zakelijke relatie. 

    Het maakt niet uit dat alle bewoners gezamenlijk de volledige huurprijs van de woning opbrachten die was verschuldigd. Aan de criteria voor een zakelijke relatie is niet voldaan als in feite één prijs wordt opgebracht door de bewoners gezamenlijk, maar dat geldt alleen in de situatie dat als gevolg daarvan het deel van elk van de bewoners onder het niveau van een commerciële prijs zakt. In dit geval is niet in geschil dat de bewoners elk een commerciële prijs betaalden.

    PW art. 19a, 22a

  • ECLI:NL:CRVB:2023:247
    Brief over de passendheid van de eerder verstrekte maatwerkvoorziening is melding. Aanvang beslistermijn.
    Appellante heeft zich tot het college gewend met het signaal dat de eerder aan haar verstrekte maatwerkvoorziening beschermd wonen geen passende bijdrage levert aan het voorzien in haar behoefte aan beschermd wonen en aan het realiseren van een situatie waarin zij in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Deze brief kwalificeert als een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015. Het college heeft ten onrechte geen onderzoek verricht en appellante heeft geen aanvraag ingediend. Hierdoor is de beslistermijn van artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015 nog niet aangevangen. Wmo 2015 art. 2.3.2 lid 1, 2.3.5 lid 2

    ECLI:NL:CRVB:2023:259
    Herziening pgb. Onderzoek door SV-land. Artikel 8 EVRM. Wettelijke grondslag en gerechtvaardigd doel. Eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
    Artikel 2.3.9, eerste lid, van de Wmo 2015 biedt een toereikende wettelijke grondslag voor de inzet van algemene onderzoeksbevoegdheden door het college. Het onderzoek dat heeft plaatsgevonden is gericht op het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen en voorzieningen en daarmee op het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Dit is een gerechtvaardigd doel. Het onderzoek is in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het college is direct gestart met heimelijke waarnemingen, zonder inzichtelijk te maken waarom in eerste instantie niet kon worden volstaan met een minder verstrekkend onderzoeksmiddel. Bovendien zijn die verstrekkende middelen langer ingezet dan nodig. De Raad acht het ontoelaatbaar dat het college de resultaten van het onderzoek gebruikt. Het besluit mocht hierop niet worden gebaseerd.
    Wmo 2015 art. 2.3.9 lid 1, 2.3.10 lid 1 onder a, 6.1 lid 1; Awb titel 5.2; EVRM art. 8 lid 2

    ECLI:NL:CRVB:2023:223
    Herziening besluit tot verstrekking jeugdhulp, intrekking pgb, opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt.
    Het college heeft de eerder verstrekte jeugdhulp herzien in die zin dat het hiervoor verstrekte pgb is ingetrokken. Uit de afgelegde verklaringen van de zorgverlener en de vader van appellanten blijkt dat de zorgverlener niet de gespecialiseerde begeleiding heeft verleend zoals die was afgesproken en die de Stichting Z. heeft gefactureerd. Het college heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat als deze informatie wel bekend zou zijn geweest, het college geen pgb zou hebben verstrekt voor jeugdhulp verleend door Stichting Z. en dat een andere beslissing was genomen. 
    Jeugdwet art. 8.1.4 lid 1 onder a