ECLI:NL:CRVB:2023:218
Discriminatoir onderscheid. Bepaling buiten toepassing. Gezamenlijke huishouding.
De uitzondering op de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden met gehuwden betreft een ongerechtvaardigd onderscheid in behandeling van gelijke gevallen als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR, voor zover deze uitzondering wegens het bestaan van een zorgbehoefte is beperkt tot bloedverwanten in de tweede graad. De wetgever heeft nagelaten om zelf een regeling te treffen die de discriminatie opheft. Inmiddels zijn na het arrest van de Hoge Raad uit 2017 meer dan vijf jaar verstreken. De Raad ziet hierin aanleiding in te grijpen en de ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op te heffen. Overeenkomstig de uitspraak van de Raad uit 2016 dient artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW, voor zover de uitzondering wegens het bestaan van een zorgbehoefte is beperkt tot bloedverwanten in de tweede graad, wegens strijd met voornoemde verdragsbepaling buiten toepassing te worden gelaten.
PW art. 3 lid 2 aanhef en onder a, IVBPR art. 26
ECLI:NL:CRVB:2023:197
Afwijzing aanvraag om aanvullende bijstand. Gehuwd met niet-rechthebbende partner. Geen grond voor afstemming o.g.v. art. 18 lid 1 PW. Bewijslastverdeling. Voor een individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand is slechts plaats in zeer bijzondere situaties. Het is aan degene die deze afstemming wenst om aannemelijk te maken dat zich een zeer bijzondere situatie voordoet als hiervoor bedoeld. In dit geval gaat het – anders dan appellant stelt – echter niet om een ambtshalve toepassing van artikel 24 van de PW door het college. Het gaat hier namelijk om een aanvraagsituatie waarbij om (aanvullende) bijstand wordt gevraagd met toepassing van afstemming naar een hoger bedrag dan de toepasselijke norm. Hierbij geldt, anders dan mogelijk zou kunnen worden afgeleid uit één van de uitspraken van 17 december 2019, te weten die onder nummer ECLI:NL:CRVB:2019:4105, overeenkomstig de hoofdregel geen zelfstandige onderzoeksplicht voor het college, maar ligt de stelplicht en bewijslast omtrent het bestaan van zeer bijzondere omstandigheden die tot afstemming nopen bij de aanvrager, in dit geval dus bij appellant. Appellant is er niet in geslaagd om het bestaan van een zeer bijzondere situatie aannemelijk te maken.
PW art. 11 lid 1, 18 lid 1, 24 lid 1
ECLI:NL:CRVB:2023:202
Toekenning bijstand. Kostendelersnorm. Bewijslast. Zakelijke relatie.De last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan, rust in beginsel op het college. Dit geldt ook voor een besluit tot toekenning van bijstand naar de kostendelersnorm. Aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is niet voldaan. De bewoners B en C hadden hoofdverblijf in dezelfde woning als appellant, maar zij hadden een zakelijke relatie.
Het maakt niet uit dat alle bewoners gezamenlijk de volledige huurprijs van de woning opbrachten die was verschuldigd. Aan de criteria voor een zakelijke relatie is niet voldaan als in feite één prijs wordt opgebracht door de bewoners gezamenlijk, maar dat geldt alleen in de situatie dat als gevolg daarvan het deel van elk van de bewoners onder het niveau van een commerciële prijs zakt. In dit geval is niet in geschil dat de bewoners elk een commerciële prijs betaalden.
PW art. 19a, 22a